Danfoss AK-PC 530
Compressor - Condensorregelaar
ADAP-KOOL® Refrigeration control systems
Introductie
Toepassing
De regelaar wordt gebruikt voor capaciteitsregeling van compressoren en condensorventilatoren in koel-systemen. Compressoren en condensorventilatoren kunnen op de acht uitgangen worden aangesloten. Met behulp van externe modules kan het aantal uitgangen worden uitgebreid.
Voordelen
- Gepatenteerde neutrale zone regeling
- Groot aantal combinatiemogelijkheden compressoren
- Sequentiële of cyclische werking
- Zuigdrukoptimalisatie mogelijk via datacommunicatie
Werking
De regeling vindt plaats op basis van de signalen van een druktransmitter voor de compressoren, een druktransmitter voor de condensorventilatoren plus een voor de condensor geplaatste sensor voor de buitenluchttemperatuur. Een of beide druktransmitters kunnen worden vervangen door temperatuursensors indien sprake is van een vloeistofkoelinstallatie.
Eigenschappen
- Relais voor schakelen compressoren en condensorventilatoren
- Uitgang 0-10V= voor condensorventilatoren
- Statusingangen. Een onderbroken ingang signaleert dat het beveiligingscircuit is geactiveerd
- Contactingangen voor alarmmeldingen
- Contactingang voor setpointverschuiving of voor alarmmeldingen
- Alarmrelais
- Externe start/stop van de regelaar
- Datacommunicatiekaart optioneel
Bediening
De bediening vindt plaats via een display, EKA 164/ EKA 165, of via datacommunicatie met AKM software.
Combinaties
De regelaar heeft 10 relaisuitgangen waarvan er twee zijn gereserveerd voor de alarmfunctie en voor de "AKD start/stop" functie. Alle relais kunnen worden gebruikt voor het schakelen van compressorstappen DO1, DO2, etc. Overblijvende relais t/m DO8 zijn beschikbaar voor condensorventilatoren. Condensorventilatoren kunnen ook worden geschakeld via één of twee relaismodules, type EKC 331T, waardoor uitbreiding met maximaal 8 relais mogelijk is. De signalen naar deze modules komen van de analoge uitgang. Een andere mogelijkheid is dat de ventilatoren toerengeregeld worden via de analoge uitgang en een frequentieomvormer.
Als de alarmfunctie en de "AKD start/stop" functie niet van toepassing zijn kunnen alle 10 relaisuitgangen worden gebruikt voor het schakelen van compressoren en condensorventilatoren (maximum 8 voor de compressoren en maximum 8 ventilatoren).
Diagram: Een schematische weergave toont de aansluitingen van druktransmitters, temperatuursensoren, de AK-PC 530 controller, compressoren en condensorventilatoren.
Functie
Capaciteitsregeling
Het in- en uitschakelen vindt plaats op basis van het signaal van de aangesloten druktransmitter / temperatuursensor en het ingestelde setpoint. Rondom het setpoint is de neutrale zone in te stellen: in deze zone wordt niet in- of uitgeschakeld. Als de druk buiten de neutrale zone (in de +zone en -zone) komt, wordt capaciteit in- of uitgeschakeld. Schakelen vindt dan plaats als de ingestelde tijdvertragingen zijn verlopen. Als de druk echter de neutrale zone weer benaderd vindt er geen wijziging van de ingeschakelde capaciteit plaats. Zodra de druk buiten de gearceerde gebieden komt (in de ++zone en de --zone) vindt versneld in- of uitschakelen plaats. Definitie is mogelijk voor sequentieel, cyclisch, binair als "mix & match" schakelen.
Diagram: Grafieken illustreren de neutrale zone, +zone, ++zone, -zone, --zone voor drukregeling. Grafieken tonen sequentiële en cyclische relaisactivering over tijd. Een diagram toont de aansluitingen van compressor en regelklep.
Sequentieel (first in - last out)
De relais worden in volgorde ingeschakeld - eerst relais 1, dan 2, enz. Uitschakeling vindt plaats in de omgekeerde volgorde, m.a.w. het laatst ingeschakelde wordt eerst uitgeschakeld.
Cyclisch (first in - first out)
Bij deze keuze zal de bedrijfstijd van de compressorrelais worden geëgaliseerd. Bij elke inschakeling controleert de regelaar alle bedrijfsurentellers en schakelt het relais met het minste aantal uren in. Bij elke uitschakeling vindt hetzelfde plaats en wordt het relais met het meeste aantal uren uitgeschakeld.
Legenda: Rx = relais, h = bedrijfsuren.
Voorbeeld: Als capaciteitsregeling plaats vindt met twee compressoren elk met één capaciteitsregelklep kan de volgende functie worden gebruikt: Relais 1 en 3 voor het schakelen van de compressormotoren. Relais 2 en 4 voor het schakelen van de capaciteitsregelkleppen. Relais 1 en 3 zullen zodanig in- en uitschakelen dat bedrijfstijden worden geëgaliseerd.
Legenda: C = compressor, L = capaciteitsregelklep.
Functieoverzicht
Het totale functieoverzicht is hier te zien. Let op, niet alle parameters zijn op hetzelfde moment beschikbaar. Parameter 061 bepaalt welke functies beschikbaar zijn. Parameter 061 moet daarom altijd als eerste worden ingesteld. Het overzicht op pagina 14 laat alle functies en instellingen zien.
Weergave display
Als er twee displays zijn gemonteerd: Po wordt getoond op de EKA 164 of EKA 165 (met bedieningstoetsen). Pc wordt getoond op de EKA 163. Beide uitlezingen zijn in °C of Bar.
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
Po weergave | P0 °C of P0 b | |
Pc weergave | Pc °C of Pc b |
Referentie compressorregeling
P0 setpoint
Regeling is gebaseerd op de ingestelde waarde plus eventueel een verschuiving. De verschuiving kan worden gecreëerd via de "Nachtverschuiving" r13 en/of de overridefunctie van de gateway.
Offset
Het setpoint kan worden verschoven met de hier ingestelde waarde als er een signaal wordt ontvangen via de DI4 ingang of van de functie "Nachtverschuiving" (r27). De DI4 ingang moet worden gedefinieerd onder o22.
Nachtverschuiving
- OFF: Geen verschuiving van het setpoint
- ON: Wel verschuiving van het setpoint
Referentie
Het al dan niet verschoven setpoint wordt hier getoond.
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd. (Dit is ook van toepassing bij regeling met nachtverschuiving en zuigdrukoptimalisatie)
- Bovengrensinstelling.
- Ondergrensinstelling
Neutrale zone
De neutrale zone rondom het setpoint. Zie ook pagina 3.
Correctie van de druk / temperatuur sensor
Het signaal van de druktransmitter /temperatuursensor kan worden gecorrigeerd.
Eenheden
Hier kan worden geselecteerd in welke eenheid de display drukken en SI eenheid of US eenheid.
- 0: SI (°C/bar)
- 1: US (°F/psig)
Start / stop regeling
Via deze instelling kan de regeling worden gestart en gestopt. Start / stop van de regeling kan ook worden uitgevoerd met een extern potentiaal vrij contact aangesloten op de ingang "ON input".
Referentie condensorregeling
Pc setpoint
Regeling is gebaseerd op de ingestelde waarde plus eventueel een verschuiving. De verschuiving kan worden gecreëerd via de functie r34 en/of de overridefunctie van de gateway.
Offset
Het setpoint kan worden verschoven met de hier ingestelde waarde als er een signaal wordt ontvangen via de DI5 ingang (definitie via o37).
Pc setpoint variatie
Zie voor uitleg pagina 22.
Regeling met instelling 1 (of 2 als er vlottende condensordrukregeling wordt toegepast) geeft het beste resultaat bij een stabiele in balans zijnde installatie. Als er veel condensorstappen worden in- en uitgeschakeld en als de compressorcapaciteit regelmatig laag wordt, is het noodzakelijk om instelling 3 (of 4 voor vlottende condensordrukregeling) toe te passen.
- 1: Geen verandering van het setpoint. Verschuiving met offset met de DI5 functie is toegestaan.
- 2: Vlottende condensordrukregeling. De buitentemperatuur wordt gemeten met Sc3. Als de buitentemperatuur 1 °C daalt zal het setpoint met 1 °C worden verlaagd. Gebruik van de DI5 functie is hier niet toegestaan. Bij een signaal op DI5 zal de referentie gelijk worden aan het setpoint.
- Bij instelling 1 en 2 wordt gewerkt met PI regeling doch bij instabiele regeling wordt de I functie uitgeschakeld en zal de regeling als P regelaar gaan werken.
- 3: Als 1, echter alleen P regeling (xp-band)
- 4: Als 2, echter alleen P regeling (xp-band)
Condensorreferentie
Het al dan niet verschoven setpoint wordt hier getoond.
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd. (Dit is ook van toepassing bij regeling waarbij de Xp band buiten de referentie komt en bij vlottende condensatiedrukregeling).
- Bovengrensinstelling
- Ondergrensinstelling
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
P0 setpoint | r23 | Compressor control |
Offset | r13 | Night offset |
Nachtverschuiving | r27 | NightSetBack |
Referentie | r24 | P0 ref. °C / P0 ref. b |
Setpoint begrenzing: Bovengrensinstelling | r25 | P0RefMax °C / P0RefMax b |
Setpoint begrenzing: Ondergrensinstelling | r26 | P0RefMin °C / P0RefMin b |
Neutrale zone | r01 | Neutral zone |
Correctie van de druk / temperatuur sensor | r04 | AdjustSensor |
Eenheden | r05 | (AKM geeft alleen SI) °C=0 |
Start / stop regeling | r12 | Main Switch |
Pc setpoint | r28 | Condenser control |
Offset | r34 | PcRefOffset |
Pc setpoint variatie | r33 | Pc mode |
Condensorreferentie | r29 | Pc ref. °C / Pc ref. b |
Setpoint begrenzing: Bovengrensinstelling | r30 | PcRefMax °C / PcRefMax b |
Setpoint begrenzing: Ondergrensinstelling | r31 | PcRefMin °C / PcRefMin b |
Parameters en Configuratie
Correctie van de druk / temperatuur sensor
Het signaal van de druktransmitter / temperatuursensor kan worden gecorrigeerd.
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
Dimensioneringtemperatuur Dim tm | r35 | Dim tm K |
Dimensioneringtemperatuur Min tm | r56 | Min tm K |
Uitlezing Po | r57 | P0°C / P0 b |
Uitlezing T0 | r58 | Cmp.CtrlSens |
Configuratie compressoren
Bedrijfstijd
Om veelvuldig schakelen van compressoren te voorkomen dienen timers te worden geconfigureerd.
- Minimum AAN-tijd voor de relais (Deze tijd is niet in gebruik bij het schakelen van capaciteitsregelkleppen)
- Minimum tijd tussen twee inschakelingen van het relais. (Deze tijd is niet in gebruik bij het schakelen van capaciteitsregelkleppen).
Instellingen voor de neutrale zone regeling
- Bandbreedte boven de neutrale zone
- Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband boven de neutrale zone
- Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband boven de "+Zone band".
- Bandbreedte onder de neutrale zone
- Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband onder de neutrale zone
- Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband onder de "-Zone band"
Pump down limiet
De standaardwaarde voor deze functie is UIT. Activeer deze functie door het instellen van een waarde onder de - zone en boven de Po min. limiet. De functie houdt de laatste capaciteitsstap draaiend totdat de druk de pump down limiet bereikt. Op dat moment wordt ook de laatste stap afgeschakeld. Er wordt pas weer capaciteit bijgeschakeld als de druk boven de neutrale zone komt.
Compressor configuratie
Deze instelling is alleen van toepassing als '061' is ingesteld op 1 of 2. Hier kunt u het aantal compressoren en eventuele capaciteitsregelkleppen definiëren. 1 = Eén compressor, 2 = twee compressoren, 3 = drie, 4 = vier, 5 = Eén compressor met 1 cap. regelklep, 6 = Eén compressor met 2 cap. regelkleppen. Voor 7 t/m 26 zie pagina 11. Als de compressoren verschillende capaciteiten hebben, moet de instelling 4 of 0 zijn. Bij instelling 0 moet zelf gedefinieerd worden welk relais op welk moment moet schakelen.
Selectie voor het in- en uitschakelen van compressoren (Zie ook pag. 10)
- 1: Sequentieel: Inschakelen: eerst relais 1, dan 2, enz. Uitschakelen in omgekeerde volgorde (First in, last out).
- 2: Cyclisch: Automatische draaitijdegalisatie; alle compressormotoren hebben dezelfde draaitijd.
- 3: Binair en cyclisch (alleen voor compressoren die in "c16" op 4 ingesteld zijn)
Capaciteitsregelkleppen in- of uitschakelen
De relais voor de regelkleppen kunnen bij meer capaciteit worden ingeschakeld of worden uitgeschakeld.
- 0 = meer capaciteit = inschakelen, 1 = meer capaciteit = uitschakelen
Mix and Match
Deze functie schakelt de relais in en uit overeenkomstig de definitie te maken in "c17" tot "c28". ("c17" tot "c28" alleen gebruiken als 'o61' is ingesteld op 3 of 4). (Bij Mix & Match koppelingen worden de instellingen "c08" en "c09" niet gebruikt).
Stap 1. Stel in c17 de relais die ingeschakeld moeten zijn bij stap 1. Instelling vindt plaats door een waarde in te vullen die overeenkomt met de gewenste combinatie: zie overzicht pagina 11. Vervolg met definiëren van stap 2, stap 3, enz. De definitie eindigt op het moment dat de eerste instelling van c18 - c28 op "0" wordt geplaatst. De tijdvertragingen "c01" en "c07" zijn van kracht voor alle relaisuitgangen. Als een relais wordt tegengehouden door een tijdvertraging vindt overschakeling naar de volgende stap pas plaats als alle uitgangen vrij gegeven zijn. De tijdvertraging is niet van toepassing voor een relais dat in de huidige combinatie AAN is en ook in de volgende. Als een beveiligingscircuit van een compressor in werking treedt wordt een alarm gegenereerd: de regeling wordt gecontinueerd met de resterende compressoren.
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
Minimum AAN-tijd voor de relais | c01 | Min.ON time |
Minimum tijd tussen twee inschakelingen van het relais. | c07 | MinRecyTime |
Bandbreedte boven de neutrale zone | c10 | + Zone k / + Zone b |
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband boven de neutrale zone | c11 | + Zone m |
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband boven de "+Zone band". | c12 | + + Zone m |
Bandbreedte onder de neutrale zone | c13 | - Zone k / - Zone b |
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband onder de neutrale zone | c14 | - Zone m |
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband onder de "-Zone band" | c15 | - - Zone m |
Pump down limiet | c33 | PumpDownLim. |
Compressor configuratie | c16 | Compr mode |
Selectie voor het in- en uitschakelen van compressoren | c08 | Step mode |
Capaciteitsregelkleppen in- of uitschakelen | c09 | Unloader (switch on = 0) (switch off = 1) |
Stap 1 (M&M werking) | c17 | M&M Step 1 |
Stap 2 (M&M werking) | c18 | M&M Step 2 |
Stap 3 (M&M werking) | c19 | M&M Step 3 |
Stap 4 (M&M werking) | c20 | M&M Step 4 |
Stap 5 (M&M werking) | c21 | M&M Step 5 |
Stap 6 (M&M werking) | c22 | M&M Step 6 |
Stap 7 (M&M werking) | c23 | M&M Step 7 |
Stap 8 (M&M werking) | c24 | M&M Step 8 |
Stap 9 (M&M werking) | c25 | M&M Step 9 |
Stap 10 (M&M werking) | c26 | M&M Step 10 |
Stap 11 (M&M werking) | c27 | M&M Step 11 |
Stap 12 (M&M werking) | c28 | M&M Step 12 |
Handbediening compressorcapaciteit | c31 | CmpManCap% |
Handbediening | c32 | CmpManCap |
Condensorcapaciteit
Definitie van condensorventilatoren
Hier in te stellen het aantal ventilatoren (max. 8)
- 1-8: Alle ventilatoren worden met relais in- en uitgeschakeld. Het eerste vrije relais behoort bij ventilator 1, het volgende bij 2, enz. Stappen na DO8 moeten worden door aansluiting van een relaismodule, type EKC 331T, op de analoge uitgang. Zie hiervoor tekening op pagina 12.
- 9: Alle ventilatoren worden toerengeregeld via de analoge uitgang, DO9 en een frequentieomvormer.
- 10: Niet gebruikt
- 11-18: Totaal aantal ventilatoren (als 1-8), maar nu zal de startvolgorde worden aangepast nadat alle ventilatoren zijn gestopt (draaitijdegalisatie)
Uitlezing temperatuur aan sensor Sc3
Uitlezing temperatuur aan sensor Sc4 (sensor alleen in gebruik voor meting)
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
Condensorcapaciteit | c29 | Fan mode |
Uitlezing temperatuur aan sensor Sc3 | u44 | Sc3 temp |
Uitlezing temperatuur aan sensor Sc4 | u45 | Sc4 temp |
Parameters voor de condensordrukregeling
P: Proportionele band Xp (P = 100/Xp)
Als de Xp waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler.
I: Integratie tijd Tn
Als de Tn waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler.
Handbediening condensorcapaciteit
Hier kan de condensorcapaciteit worden ingesteld wanneer de handbediening is geactiveerd.
Handbediening
Handbediening van de condensorcapaciteit wordt hier ingeschakeld. Als deze instelling op ON wordt gezet, zal de capaciteit van parameter 'n52' worden ingeschakeld.
Startwaarde frequentieregeling
De frequentieregeling zal pas geactiveerd worden als de capaciteitsvraag deze waarde passeert.
Stopwaarde frequentieregeling
De frequentieregeling zal worden gestopt als de capaciteitsvraag onder deze waarde komt.
Alarminstellingen
De regelaar kan een alarm weergeven in verschillende situaties. Bij een alarm gaan alle LED's knipperen op de display EKA 164/EKA165, en het alarmrelais schakelt. (In de AK-PC 530 kan het alarmrelais ook worden gebruikt voor ventilatorschakeling)
- Po min. (Alarm en beveiligingsfunctie, zie ook pagina 20). Instelling van de minimum zuigdruk.
- Alarm vertraging PO. Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op maximumwaarde betekent geen alarm.
- Pc max. (Alarm en beveiligingsfunctie, zie ook pagina 20). Instelling van de maximum persdruk.
- Alarm vertraging Pc. Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op maximumwaarde betekent geen alarm.
- Alarm vertraging DI1 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding). Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op -1 betekent geen alarm.
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
P: Proportionele band Xp | n04 | Xp K |
I: Integratie tijd Tn | n05 | Tn s |
Handbediening condensorcapaciteit | n52 | FanManCap% |
Handbediening | n53 | FanManCap |
Startwaarde frequentieregeling | n54 | StartSpeed |
Stopwaarde frequentieregeling | n55 | MinSpeed |
Alarm vertraging DI2 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding) | A28 | DI2AlrmDelay |
Alarm vertraging DI3 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding) | A29 | DI3AlrmDelay |
Alarmgrens voor te hoge temperatuur aan sensor "Saux1". | A32 | Saux1 high |
Tijdvertraging op alarm "Saux1" (A32) | A03 | Alarm delay |
Reset alarm | Reset alarm | |
Po min. (Alarm en beveiligingsfunctie) | A11 | Min. P0. b |
Alarm vertraging PO | A44 | P0AlrmDelay |
Pc max. (Alarm en beveiligingsfunctie) | A30 | Max. Pc. b |
Alarm vertraging Pc | A45 | PcAlrmDelay |
Alarm vertraging DI1 | A27 | DI1AlrmDelay |
Diverse functies
Keuze toepassing
De regelaar kan op verschillende manieren geconfigureerd worden. Welke functies beschikbaar zijn voor de 4 onderstaande toepassingen is op pagina 14 te zien. Deze parameter moet altijd als eerste worden ingesteld, omdat het andere instellingen activeert. Met deze parameter kunt u definiëren welke eenheid (°C of Bar) de instellingen en uitlezingen zijn en op welke manier u de compressorset definieert.
- 1. Temperatuur uitlezingen in °C en 'c16' mode
- 2. Druk uitlezingen in Bar en 'c16' mode
- 3. Temperatuur uitlezingen in °C en M&M mode
- 4. Druk uitlezingen in Bar en M&M mode
Sensor type (Sc3, Sc4 en "Saux") (zie ook overzicht op pagina 21)
Normaal worden Pt1000 sensors met grote nauwkeurigheid toegepast voor temperatuurmeting en AKS 32R voor drukmeting. Maar ook een PTC sensor mag worden toegepast (r25 = 1000). Alle temperatuursensors moeten van hetzelfde type zijn. Bij chillers kunnen de drukopnemers vervangen worden door temperatuursensoren. Let op! Als de zuigdruk (Po) door middel van een temperatuursensor moet worden geregeld (instelling 2,3,6 of 7), wordt de drukopnemer vervangen door een temperatuursensor. Een vorstbeveiliging op druk is dus niet meer mogelijk. Als een vorstbeveiliging wel is gewenst, laat deze parameter dan op '0' staan en gebruik parameter '081'.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- 0= Pt1000 op sensoren en AKS32R op Po en PC, 1=PTC1000 op sensoren en AKS32R op Po en PC, 2=Pt1000 op sensoren en So en AKS32R op Pc, 3= PTC1000 op sensoren en So en AKS32R op Pc, 4= Pt1000 op sensoren en Sc en AKS32R op Po, 5=PTC1000 op sensors en Sc en AKS32R op Po, 6=Pt1000 op sensoren en So en Sc, 7=PTC1000 op sensors en So en Sc. (Als een temperatuursensor wordt gemonteerd op So en/of Sc zijn de instellingen in o20, 021, 047 en 048 niet nodig).
Instellingen voor chillerapplicatie
Definitie van signaalingang als de compressoregeling wordt geregeld door een signaal van een temperatuursensor:
- 0. Temperatuursignaal op aansluitingen 57-58 (PO ingang)
- 1. Temperatuursignaal op Saux ingang
- 2. Temperatuursignaal op Sc4 ingang
Indien de instelling 1 of 2 is zal instelling 'A11' functioneren als vorstbeveiliging op de aangesloten Po drukopnemer. Indien vorstbeveiliging is gewenst, sluit dan een drukopnemer aan op de Po ingang en een temperatuursensor op de Saux of Sc4 ingang. Selecteer 1 of 2 bij installaties waar er geen behoefte is aan vorstbeveiliging. Het 'E2' alarm kan onderdrukt worden door het Pc signaal (klem 61) aan te sluiten op de Po (klem 58).
Type display
Hier kan het type display worden gedefinieerd dat is aangesloten op de regelaar.
- Off: EKA 164
- On: EKA 165. De uitgebreide display met LED's.
Uitlezing temperatuur aan sensor "Saux1"
Bereik druktransmitters
Afhankelijk van de druk moet de juiste druktransmitter worden geselecteerd. Het bereik moet worden ingesteld in de regelaar (bijv. -1 tot 12 bar). De waarden moeten in bar worden ingesteld als het display °C weergeeft en in psig als weergave in °F.
Als de waarden ingesteld worden met het AKM programma dan instelling in bar.
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
Po-Minimum waarde | o20 | P0MinTrsPres |
Po-Maximum waarde | o21 | P0MaxTrsPres |
Pc-Minimum waarde | o47 | PcMinTrsPres |
Pc-Maximum waarde | o48 | PcMaxTrsPres |
Uitlezing temperatuur aan sensor "Saux1" | o49 | Saux1 temp |
Digitale Ingangen en Functies
Gebruik van de DI1 ingang
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt worden voor de volgende functies:
- 0: DI ingang wordt niet gebruikt
- 1: Algemeen ventilator alarm wanneer contact opent. Alarm 'A34' wordt gegenereerd.
- 2: Alarmfunctie als contact verbroken wordt. Alarm "A28" wordt gegenereerd.
Door middel van parameter 'A27' wordt de alarmvertraging ingesteld.
Gebruik van de DI4 ingang
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt worden voor de volgende functies:
- 0: DI ingang wordt niet gebruikt
- 1: Verschuiving van Po setpoint als contact gesloten is.
- 2: Alarmfunctie als contact verbroken wordt. Alarm "A31" wordt gegenereerd. Er is geen tijdvertraging.
Gebruik van de DI5 ingang
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt worden voor de volgende functies:
- 0: DI ingang wordt niet gebruikt
- 1: Verschuiving van Pc setpoint als contact gesloten is.
- 2: Alarmfunctie als contact verbroken wordt. Alarm "A32" wordt gegenereerd. Er is geen tijdvertraging.
Bedrijfstijden
De bedrijfstijden voor de compressorrelais kunnen in de volgende menu's worden uitgelezen en ingesteld. De weergegeven waarden moeten met 1000 worden vermenigvuldigd; Bijv. 2,1 staat voor 2100 uur. Bij het bereiken van de waarde 99,9 stopt de teller en moet worden gereset naar bijv. 0. Er wordt geen alarm gegenereerd in deze situatie.
Waarde voor relais 1 - 4
Waarde voor relais 5 t/m 8
Koudemiddelinstelling
Voordat de regeling wordt gestart dient het juiste koudemiddel te worden ingesteld. Er is keus uit de volgende koudemiddelen.
1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500. 10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=speciaal. 14=R32. 15=R227. 16=R401A. 17=R507. 18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A. 24=R170. 25=R290. 26=R600. 27=R600a. 28=R744. 29=R1270. 30=R417A. 31=R422A. 32=R413A. 33=R422D. 34=R427A. 35=R438A.
Let op: verkeerde selectie kan tot compressorschade leiden. Andere koudemiddelen: Selecteer via AKM nr. 13 en daarbij 3 factoren- fac1, fac2 en fac3.
Handmatige bediening van de uitgangen
In verband met service kunnen de individuele uitgangen handmatig geschakeld worden naar de AAN positie: 0=geen handbediening, 1-10=handbediening, 1 schakelt relais 1, 2 relais 2, enz. 11-18 geeft spanning op de analoge uitgang waardoor de externe relais modules EKC 331T kunnen worden getest. Instelling 11 geeft 1,25 V, 2 geeft 2,5, enz.
Netfrequentie
Stel hier de netfrequentie in.
Adres
Als de regelaar in een datacommunicatienetwerk is opgenomen moet een adres worden ingesteld en dit adres moet dan worden doorgegeven aan de master-gateway. Deze instellingen kunnen alleen worden gedaan als de communicatiekaart in de regelaar is gemonteerd en de datacommunicatie naar de gateway in orde is. Het installeren van de datacommunicatie is vermeld in brochure "RC.8A.C". Het adres in te stellen van 1 t/m 240 (afhankelijk van het type gateway). Het adres wordt verzonden naar de master-gateway bij instelling op ON.
Toegangscode
Als de instellingen moeten worden beschermd kan een toegangscode tussen 0 en 100 worden ingevuld. Indien bescherming niet nodig is kan de functie worden uitgeschakeld door OFF te kiezen.
Speciale instellingen
Uitgangen DO9 en DO10 worden normaal gebruikt voor de functies "AKD start/stop" en "Alarm". Ze kunnen echter ook gedefinieerd worden voor andere functies.
Functie | Parameter | Parameter bij bediening via datacommunicatie |
---|---|---|
DO9 functie | o75 | DO9 function |
DO10 functie | o76 | DO10 function |
Status DI 1 | u10 | DI 1 Status |
Status DI 2 | u37 | DI 2 Status |
Status DI 3 | u87 | DI 3 Status |
Status DI 4 | u88 | DI 4 Status |
Status DI 5 | u89 | DI 5 Status |
DO9 functie: Inject ON functie
DO9 gebruikt voor de "Inject ON" functie. Alle elektronisch geregelde expansieventielen worden gesloten als alle compressoren in storing staan of als alle compressoren zijn gestopt en Po > +zone. De bedrading dient als onderstaand te worden uitgevoerd. Deze functie kan echter ook worden gerealiseerd via de override functie van de master-gateway. De relaisuitgang is dan voor andere functie in te zetten.
Diagram: Bedradingsschema voor "Inject ON" functie met AKC 114,115,116 en EKC 414A/514.
Booster gereed functie
Als twee regelaars worden gebruikt in een booster installatie dan mogen de lagedruk compressoren niet starten als de hoge druk compressoren niet draaien. Het signaal voor de lagedrukregelaar, aan te sluiten op de ON ingang, kan komen van de DO9 van de hogedrukregelaar.
Voorbeeld: Diagram toont aansluitingen voor AK-PC 530 met compressoren en ventilatoren.
Status en Foutmeldingen
Status werking regelaar
Er kunnen zich regelsituaties voordoen waarbij de regelaar staat te wachten voor de volgende stap in de regeling. Om deze "waarom gebeurt er niets?" situaties zichtbaar te maken volstaat het om de bovenste druktoets kort (1sec) in te drukken. Hierdoor wordt de status weergegeven in het display. Is er echter een alarm, dan wordt de alarmstatus weergegeven. De individuele statuscodes hebben de volgende betekenis:
Statuscode | Betekenis | EKC state |
---|---|---|
S0 | Regelen | 0 |
S2 | Een relais blijft in vanwege min. AAN-tijd (c01) | 2 |
S5 | Hetzelfde relais blijft uit vanwege antipendeltijd (c07) | 5 |
S8 | Het volgende relais mag niet inschakelen vanwege vertragingstijd in + en ++zone (c11 en c12) | 8 |
S9 | Het volgende relais mag niet uitschakelen vanwege vertragingstijd in - en --zone (c14 en c15) | 9 |
S10 | Regeling is gestopt door interne of externe start / stop. | 10 |
S25 | Handbediening van uitgangen | 25 |
S34 | Veiligheidsuitschakeling. Maximale condensatiedruk is overschreden (A30) | 34 |
Foutmeldingen
Foutmelding | Beschrijving | Alarms "Destinations" |
---|---|---|
E1 | Fout in de regelaar | E1 Ctrl. fault |
E2 | Signaal voor de regeling buiten bereik, onderbroken of kortgesloten * | E2 Out of range |
A2 | Te lage PO | A02 Low PO alarm |
A11 | Geen koudemiddel geselecteerd | A11 No RFG Sel |
A17 | Te hoge Pc | A17 Hi Pc alarm |
A19-A26 | Compressorbeveiliging aangesproken. Onderbroken signaal op actuele ingang (aansluiting 29-36) | A19... A26 Comp._fault |
A27 | Hoog temperatuuralarm op sensor "Saux1" | A27 Saux1 high |
A28-A32 | Extern alarm. Onderbroken signaal op ingang "DI1"/2/3/4/5 | A28... A32 DI_ Alarm |
A34 | Condensorventilator alarm. Er geen signaal op ingang DI1 | A34 Fan fault |
A45 | Regeling gestopt door instelling of met externe schakeling | A45 Stand by |
* Voor een chillerregeling zonder vorstbeveiliging kan het alarm worden onderdrukt door het Pc signaal (klem 61) aan te sluiten op de Po (klem 58).
De status- en foutmeldingen op deze pagina kunnen in de display worden getoond door kort op de bovenste druktoets te drukken. Als er meer dan één alarm aanwezig is, kan met de bovenste en onderste druktoets door de alarmen worden 'gescrold'.
Fabrieksinstelling
Als u naar de fabrieksinstelling terug wilt, handel als volgt:
- Schakel de voeding van de regelaar uit.
- Houdt middelste druktoets ingedrukt en schakel tegelijkertijd de voeding weer in.
Compressorconfiguratie
Compressorconfiguratie als o61 = 1 of 2 (hierbij kan gekozen worden uit de onderstaande opties)
Instelling "c16" definieert de configuratie. Instelling "c08" definieert de manier van in- en uitschakelen.
Aangesloten compressoren en capaciteitsregelkleppen | Relais nummer | Inst. "C16" op | Inst. "C08" op | Schakelmethode | Capaciteitsstappen |
---|---|---|---|---|---|
1 | 1 | 1 | 1 | Alle capaciteitsstappen worden verondersteld van dezelfde grootte te zijn. De enige uitzonderingen zijn die bij de instelling van "c16" op 4 en 21 tot 26. | |
2 | 2 | 1/2 | In- en uitschakelmethode | ||
2 | 3 | 1/2 | Methode 1 = sequentieel schakelen | ||
Binair | 4 | 1/2/3 | Methode 2 = cyclisch schakelen | ||
1a | 5 | 1 | Methode 3 = cyclisch en binair schakelen. De compressorcapaciteiten zijn als volgt gedefinieerd: 1: 9% 2: 18% 3: 36% 4: 36% Er vindt nu cyclische schakeling plaats voor 3 en 4 en binair voor 1, 2 en 3/4. (bij instelling "c16" op 4) | ||
1b | 6 | 1 | |||
1c | 7 | 1 | |||
2a | 8 | 1/2 | |||
2b | 9 | 1/2 | |||
3a | 10 | 1/2 | |||
3b | 11 | 1/2 | |||
4a | 12 | 1/2 | |||
1a, 1b | 15 | 1/2 | Schakelmethoden | ||
2a, 2b | 16 | 1/2 | Bij de cyclische methode en toepassing van cap. regelkleppen worden bij het afschakelen eerst de cap. regelkleppen afgeschakeld en dan de compressor met de meeste draaitijd. Capaciteitsregelkleppen worden met een interval van 6 sec. geschakeld. | ||
3a, 3b | 17 | 1/2 | |||
4a, 4b | 18 | 1/2 | |||
1a, 1b, 2a, 2b | 19 | 1/2 | |||
4 x 25% | 21 | 1 | Draaitijd egalisatie | ||
6 x 16,6% | 22 | 1/2 | Als "c16" = 21 t/m 26 dan moet compressor 1 (met cap. regeling) van dezelfde grootte zijn als de andere compressoren. De capaciteitsklep(pen) worden steeds tussen alle compressor-schakelingen in- en uitgeschakeld. Compressor 1 is altijd in werking. | ||
8 x 12,5% | 23 | 1/2 | |||
6 x 16,6% | 24 | 1 | |||
9 x 11% | 25 | 1/2 | |||
12 x 8,3% | 26 | 1/2 |
Compressorconfiguratie als o61 = 3 of 4 (hierbij kan zelf de volgorde van schakelen worden gedefinieerd)
Overzicht van de relais bij Mix & Match werking
Relais nummer | Reken waarde | Combinatie van relais die ingeschakeld moeten zijn. | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | |||
1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | De som van 1-8 is de instelwaarde voor iedere stap |
2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | |
3 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | |
4 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 | 8 |
(Mix and Match alleen voor installaties met maximaal 4 compressoren).
Voorbeeld 1:
Instellen:
- c17 op 1
- c18 op 2
- c19 op 3
- c20 op 4
- c21 op 5
- c22 op 6
- c23 op 7
Voorbeeld 2:
Als stap 1 alleen relais 3 moet inschakelen, stel c17 dan in op 4. Als stap 2 alleen relais 4 moet inschakelen, stel c18 dan in op 8. Als stap 3 relais 3 en 4 moet inschakelen, stel c19 dan in op 12. Ga nu verder met c20 etc. tot alle stappen gedefinieerd zijn.
Diagram: Voorbeeld van aansluitingen voor capaciteitsstappen met DO1, DO2, DO3, DO4.
Regeling Condensorventilatoren
Als de compressorrelais zijn gedefinieerd zijn de overblijvende relais voor de condensorventilatoren. Het eerste vrije relais (DO1 - DO8) wordt het eerste ventilatorrelais gevolgd door de volgende relais. Als er meer uitgangen benodigd zijn dan beschikbaar kunnen er 1 of 2 uitbreidingsmodules worden aangesloten op de analoge uitgang. De functie is als volgt:
Bij maximaal 4 externe schakelingen op één EKC 331T:
Diagram: Grafiek toont uitgangssignaal voor condensor ventilatorregeling met 4 schakelingen.
Uitgangssignaal van de AK-PC 530. In de EKC 331T bereik instellen op 0-5 V ("o10" = 6). In de EKC 331T het aantal stappen instellen op 4 ("o19" = 4)(ook als er minder ventilatoren zijn aangesloten).
Bij maximaal 8 externe schakelingen op twee EKC 331T's:
Diagram: Grafiek toont uitgangssignaal voor condensor ventilatorregeling met 8 schakelingen.
Uitgangssignaal van de AK-PC 530. In de eerste EKC 331T bereik instellen op 0-5 V ("o10" = 6). In de tweede EKC 331T bereik instellen op 5-10V ("o10" = 7). In beide EKC's het aantal stappen instellen op 4 ("o19" = 4) (ook als er minder ventilatoren zijn aangesloten).
Aansluiting
Diagram: Aansluitschema AK-PC 530 met EKC 331 T modules.
Roulerende opstart van ventilatoren (alleen als 'c29' is 11 tot en met 18)
De ventilatorregeling kan zo worden ingesteld dat nadat alle ventilatoren zijn gestopt, de ventilatoren bij iedere opstart zullen rouleren. De eerste keer dat deze regeling wordt gestart zal ventilator 1 als eerste starten – de regeling bepaald of nog meer ventilatoren moeten starten. Nadat alle ventilatoren zijn gestopt, zal daarna ventilator 2 als eerste starten. Ventilator 1 zal in dit geval dus als laatste starten. Ventilator 1 zal weer als eerste starten nadat alle ventilatoren een keer als eerste zijn gestart. Als er meer dan 1 ventilator op een EKC 331T is aangesloten, is het niet mogelijk om de overige ventilatoren als eerste te starten. In dit geval zal de ventilator met het laagste voltage altijd als eerste starten.
Variabele snelheid voor ventilatoren
Als alle ventilatormotoren toerengeregeld worden via een frequentieomvormer, zendt de AK-PC 530 een analoog signaal betreffende de gewenste capaciteit ("c29" = 9). Het signaal varieert van 0 tot 10 V. Signaal en capaciteit overeenkomstig de grafiek.
Diagram: Grafiek toont de relatie tussen V (spanning) en [%] (capaciteit) voor variabele snelheid ventilatoren.
Bediening
Datacommunicatie
Als de regelaar is uitgebreid met een datacommunicatiekaart, kan de regelaar worden bediend via een gateway. De namen van de parameters zijn te zien aan de rechterkant van pagina's 4 tot en met 10.
De prioriteit van de alarmen kan op de volgende manieren worden ingesteld: 1 (Hoog), 2 (Medium), 3 (Laag) of 0 (Geen alarm).
Bediening via externe display
De waarden worden getoond met drie karakters; via een instelling kan bepaald worden of de drukken worden weergegeven in SI eenheid (°C / bar) of US eenheid (°F / psig.). Er zijn drie opties voor een display:
EKA 165
Display voor instellen van de regelaar en weergave van de zuigdruk. Als de onderste knop wordt ingedrukt zal voor een korte tijd de condensatiedruk worden weergegeven. (Als de regeling alleen op de condensatiedruk is gebaseerd zal de display altijd de condensatiedruk weergeven).
Tijdens normaal bedrijf geven de LED's op de displays aan waar de regeling zich bevindt.
- Bovenste LED + tweede LED van boven : ++ zone
- Tweede LED van boven : + zone
- Geen LED's : neutrale zone
- Tweede LED van onder : - zone
- Onderste LED + tweede LED van onder : -- zone
De overige LED's geven de volgende functies weer als deze actief zijn:
- Compressoruitgangen
- Condensoruitgangen (ook in geval van frequentieregeling)
- Status van digitale ingangen
- Overige functies als: antipendel timer, hoge druk storing, Po/Pc optimalisatie, alarm, hoofdschakelaar.
- De optimalisatie LED's gaan branden als de referentie 2 K boven (Po) of 2 K onder (Pc) het setpoint is.
EKA 163
Als de condensatiedruk continue moet worden getoond, kan deze display (zonder knoppen) worden aangesloten.
EKA 164
Display voor instellen van de regelaar en weergave van de zuigdruk. Als de onderste knop wordt ingedrukt zal voor een korte tijd de condensatiedruk worden weergegeven. Net als bij de EKA 165 geven de LED's in de display aan of de regeling zich binnen of buiten de neutrale zone bevindt.
Druktoetsen
Bij het instellen/veranderen van een instelling, geven de bovenste en onderste druktoets een hogere of lagere waarde. Voordat een waarde veranderd kan worden moet er echter eerst toegang tot het menu verschaft worden. Houdt voor toegang tot het menu de bovenste druktoets een aantal seconden ingedrukt totdat de eerste parametercode zichtbaar wordt. Zoek de parameter die u wilt wijzigen en druk op de middelste druktoets. Druk nogmaals op de middelste druktoets om de waarde te bevestigen.
In het kort:
- Druk op de bovenste druktoets (2 seconden).
- Zoek met de onderste of bovenste druktoets de parameter die u wilt wijzigen.
- Druk op de middelste druktoets om de huidige waarde te zien.
- Wijzig de waarde met de onderste en bovenste druktoets.
- Druk op de middelste druktoets om de waarde te bevestigen.
Een korte druk op de bovenste druktoets tijdens de regeling geeft de regelstatus of alarmcodes weer (zie pagina 17).
Menuoverzicht AK-PC 530
Volgorde inbedrijfstelling
- Parameter '061' moet altijd als eerste worden ingesteld. Deze parameter bepaalt welk van de vier toepassingen wordt gebruikt. Dit kan alleen op de display en niet door middel van de datacommunicatie. De grijze velden in onderstaande tabel zijn de actieve functies voor een bepaalde toepassing.
- Quick- start: Om de regelaar zo snel mogelijk werkend te krijgen is het aan te bevelen om onderstaande parameters als eerste in te stellen (deze parameters kunnen alleen worden ingesteld als de regeling is gestopt, r12=0): r23, r28 en dan of (c08, c09 en c16) of (c17 tot en met c28) – ga verder met c29, 006, 030, 075, 076, 081 en ten slotte r12=1.
- Als de regeling is gestart moeten de resterende parameters ingesteld worden.
Functie | Parameter | o61 = 1 | o61 = 2 | o61 = 3 | o61 = 4 | Min. | Max. | Fabrieksinstelling | SW: 1.3x | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Normale weergave | ||||||||||
Weergave van Po in EKA 165 (met druktoetsen) | °C | P | °C | P | °C/bar | °C | P | °C/bar | ||
Weergave Pc in EKA 163 | °C | P | °C | P | °C/bar | °C | P | °C/bar | ||
P0 regeling | ||||||||||
Neutrale zone | r01 | 0.1°C / 0.1 bar | 20°C / 5.0 bar | 4.0°C / 0.4 bar | ||||||
Correctie signaal van Po sensor | r04 | -50°C / -5.0 bar | 50°C / 5.0 bar | 0.0 | ||||||
Selecteer SI of US: 0=SI (bar/°C). 1=US (psig/°F) | r05 | 0 | 1 | 0 | ||||||
Start/stop regeling | r12 | OFF | ON | OFF | ||||||
Offset voor Po (zie ook r27) | r13 | -50°C / -5.0 bar | 50°C / 5.0 bar | 0.0 | ||||||
Instelling setpoint P0 | r23 | -99°C / -1 bar | 30°C / 60.0 bar | 0.0°C / 3.5 bar | ||||||
Uitlezing huidige P0 instelling (r23 + alle eventuele verschuivingen) | r24 | °C / bar | ||||||||
Begrenzing: Bovengrens Po instelling/referentie (ook begrenzing van referentieverschuiving) | r25 | -99°C / -1.0 bar | 30°C / 60.0 bar | 30.0°C / 40.0 bar | ||||||
Begrenzing: Ondergrens Po instelling/referentie (ook begrenzing van referentieverschuiving) | r26 | -99°C / -1.0 bar | 30°C / 40.0 bar | -99.9°C / -1.0 bar | ||||||
Verschuiving van Po (ON=actieve "r13") | r27 | OFF | ON | OFF | ||||||
Pc regeling | ||||||||||
Instelling setpoint Pc | r28 | -25°C / 0.0 bar | 75°C / 110.0 bar | 35°C / 15.0 bar | ||||||
Uitlezing huidige Pc instelling | r29 | °C / bar | ||||||||
Begrenzing: Bovengrens Pc instelling | r30 | -99.9°C / -0.0 bar | 99.9°C / 130.0bar | 55.0°C / 60.0 bar | ||||||
Begrenzing: Ondergrens Pc instelling | r31 | -99.9°C / 0.0 bar | 99.9°C / 60.0 bar | -99.9°C / 0.0 bar | ||||||
Correctie Pc signaal | r32 | -50°C / -5.0 bar | 50°C / 5.0 bar | 0.0 | ||||||
Pc setpoint variatie. | r33 | 1 | 4 | 1 | ||||||
1 en 2 is PI-regeling | ||||||||||
1: Vaste waarde, "r28" wordt gebruikt | ||||||||||
2: Variabel setpoint. Buitentemperatuur (Sc3) bepaalt verschuiving | ||||||||||
3: Als 1, maar met P-regeling (Xp-band) | ||||||||||
4: Als 2, maar met P-regeling (Xp-band) | ||||||||||
Offset voor Pc | r34 | -50°C / -5.0 bar | 50°C / 5.0 bar | 0.0 | ||||||
Het gemiddelde temperatuurverschil over de condensor bij maximale belasting (dim tm K) | r35 | 3.0 | 50.0 | 10.0 | ||||||
Het gemiddelde temperatuurverschil over de condensor bij minimale compressorcapaciteit (min tm K) | r56 | 3.0 | 50.0 | 8.0 | ||||||
Actuele zuigdruk gemeten door de drukopnemer. | r57 | °C / bar | ||||||||
Hier kan het signaal voor de compressorcapaciteitsregeling worden uitgelezen. Het signaal wordt gedefinieerd in parameter 081. | r58 | °C | ||||||||
Configuratie compressor en condensorventilatoren | ||||||||||
Min. AAN-tijd relais | c01 | 0 min | 30 min. | 0 | ||||||
Min. tijd tussen twee schakelingen van hetzelfde relais | c07 | 0 min. | 60 min | 4 | ||||||
Definitie schakelmodus | c08 | 1 | 3 | 1 | ||||||
1: Sequentieel (stapmodus/ FILO) | ||||||||||
2: Cyclisch (stapmodus / FIFO) | ||||||||||
3: Binair en cyclisch | ||||||||||
Bij capaciteitsregelkleppen moeten de relais worden gedefinieerd: | c09 | 0 | 1 | 0 | ||||||
0: Inschakelen bij meer capaciteit | ||||||||||
1: Uitschakelen bij meer capaciteit | ||||||||||
Bandbreedte voor de + Zone | c10 | 0.1 K / 0.1 bar | 20 K / 2.0 bar | 4.0 / 0.4 bar | ||||||
Parameter voor + Zone | c11 | 0.1 min | 60 min | 4.0 | ||||||
Parameter voor ++ Zone | c12 | 0.1 min. | 20 min | 2.0 | ||||||
Bandbreedte voor de - Zone | c13 | 0.1 K / 0.1 bar | 20 K / 2.0 bar | 4.0 / 0.3 bar | ||||||
Parameter voor - Zone | c14 | 0.1 min. | 60 min | 1.0 | ||||||
Parameter voor - -Zone | c15 | 0.02 min. | 20 min | 0.5 | ||||||
Compressorconfiguratie | c16 | 1 | 26 | 0 | ||||||
Stap 1 (M&M werking) | c17 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 2 (M&M werking) | c18 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 3 (M&M werking) | c19 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 4 (M&M werking) | c20 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 5 (M&M werking) | c21 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 6 (M&M werking) | c22 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 7 (M&M werking) | c23 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 8 (M&M werking) | c24 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 9 (M&M werking) | c25 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 10 (M&M werking) | c26 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 11 (M&M werking) | c27 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Stap 12 (M&M werking) | c28 | 0 | 15 | 0 | ||||||
Definitie condensorventilatoren | ||||||||||
1-8: Totaal aantal ventilatorrelais | c29 | 0/OFF | 18 | 0 | ||||||
9: Allen via de analoge uitgang en start/stop frequentie-omvormer | ||||||||||
10: Niet gebruikt | ||||||||||
11-18: Totaal aantal ventilatorrelais (11=1, 12=2 etc.) met roulerende ventilatorstart | ||||||||||
Handbediende compressorcapaciteit. Zie ook 'c32. | c31 | 0% | 100% | 0 | ||||||
Handbediening compressorcapaciteit (Als op ON, zal de in 'c31' ingestelde waarde worden gebruikt) | c32 | OFF | ON | OFF | ||||||
Pump down limiet. Grenswaarde waarbij de laatste compressorstap wordt uitgeschakeld. | c33 | -99.9°C / -1.0 bar | 100°C / 60 bar | 100°C / 60 bar | ||||||
Proportionele band Xp (P=100/Xp) voor condensor-drukregeling | n04 | 0.2 K / 0.2 bar | 40.0 K / 10.0 bar | 10.0 K / 3.0 bar | ||||||
I: Integratietijd Tn voor cond. drukregeling | n05 | 30 s | 600 s | 150 | ||||||
Handbediende condensorcapaciteit. Zie ook 'n53'. | n52 | 0% | 100% | 0 | ||||||
Handbediening condensorcapaciteit (Als op ON, zal de in 'n52' ingestelde waarde worden gebruikt) | n53 | OFF | ON | OFF | ||||||
Startsnelheid. Het voltage voor de frequentieregeling zal op 0 Volt worden gehouden totdat de regeling een hogere waarde vraagt dan hier is ingegeven. | n54 | 0% | 75% | 20% | ||||||
Minimale snelheid. Het voltage voor de frequentierege-ling schakelt naar 0 Volt zodra de regeling een lagere waarde vraagt dan hier is ingegeven. | n55 | 0% | 50% | 10% | ||||||
Alarminstellingen | ||||||||||
Vertragingstijd voor A32 alarm | A03 | 0 min. | 90 min. | 0 min. | ||||||
P0 min. (alarm- en beveiligingsfunctie) | A11 | -99°C / -1.0 bar | 30°C / 40 bar | -40°C / 0.5 bar | ||||||
Vertragingstijd voor DI1 alarm | A27 | 0 min. (-1=OFF) | 999 min. | OFF | ||||||
Vertragingstijd voor DI2 alarm | A28 | 0 min. (-1=OFF) | 999 min. | OFF | ||||||
Vertragingstijd voor DI3 alarm | A29 | 0 min. (-1=OFF) | 999 min. | OFF | ||||||
Pc max (alarm- en beveiligingsfunctie) | A30 | -10 °C / 0.0 bar | 200°C / 200 bar | 60.0°C / 60.0 bar | ||||||
Te hoge temperatuur aan "Saux1" | A32 | 1°C (0=OFF) | 140°C | OFF | ||||||
Vertragingstijd voor PO alarm | A44 | 0 min. (-1=OFF) | 999 min. | 0 min. | ||||||
Vertragingstijd voor Pc alarm | A45 | 0 min. (-1=OFF) | 999 min. | 0 min. | ||||||
Diverse functies | ||||||||||
Adres regelaar | 003* | 1 | 990 | |||||||
Adres aanmelden bij gateway ON/OFF | 004* | 1 (0=OFF) | 100 | OFF | ||||||
Toegangscode | 005 | |||||||||
Sensor type voor Sc3, Sc4 en "Saux1" 0=PT1000, 1=PTC1000 2-7= Variaties met temperatuursensors op Po en Pc. Zie pagina 7. | 006 | 0 | 7 (1) | 0 | ||||||
Instelling netfrequentie | 012 | 50 Hz | 60 Η | 0 |
*) Deze instelling is alleen mogelijk bij gebruik van datacommunicatie.
Aansluitingen en Data
Handmatige bediening uitgangen
Functie | Parameter | o61 = 1 | o61 = 2 | o61 = 3 | o61 = 4 | Min. | Max. | Fabrieksinstelling | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
0: geen handbediening | o18 | 0 | 18 | 0 | ||||||
1-10: 1 inschakelen relais 1, 2 relais 2, enz.. | ||||||||||
11-18: geeft spanning op analoge uitgang (11 geeft 1,25 V, en verder in stappen van 1,25 V | ||||||||||
Minimum waarde Po druktransmitter | o20 | -1 bar | 0 bar | -1.0 | ||||||
Maximum waarde Po druktransmitter | o21 | 1 bar | 200 bar | 12.0 | ||||||
Gebruik van de DI4 ingang | o22 | 0 | 2 | 0 | ||||||
0=niet in gebruik, 1=Po setpoint-verschuiving, 2=alarm-functie. Alarm="A31" | ||||||||||
Bedrijfstijd relais 1 (uren=waarde x 1000) | o23 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Bedrijfstijd relais 2 (uren=waarde x 1000) | o24 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Bedrijfstijd relais 3 (uren=waarde x 1000) | o25 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Bedrijfstijd relais 4 (uren=waarde x 1000) | o26 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Instelling koudemiddel | o30 | 0 | 31 | 0 | ||||||
Gebruik van D15 ingang | o37 | 0 | 2 | 0 | ||||||
0=niet in gebruik, 1=Pc setpoint-verschuiving, 2=alarm-functie. Alarm="A32" | ||||||||||
Minimum waarde Pc druktransmitter | o47 | -1 bar | 0 bar | -1.0 | ||||||
Maximum waarde Pc druktransmitter | o48 | 1 bar | 200 bar | 34.0 | ||||||
Uitlezing temperatuur sensor "Saux1" | o49 | °C | ||||||||
Bedrijfstijd relais 5 (uren=waarde x 1000) | o50 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Bedrijfstijd relais 6 (uren=waarde x 1000) | o51 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Bedrijfstijd relais 7 (uren=waarde x 1000) | o52 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Bedrijfstijd relais 8 (uren=waarde x 1000) | o53 | 0.0 h | 99.9 h | 0.0 | ||||||
Selectie toepassing | o61 | 1 | 2 | 3 | 4 | 1 | 4 | 1 | ||
1. Temperatuur uitlezingen in °C en 'c16' mode | ||||||||||
2. Druk uitlezingen in Bar en 'c16' mode | ||||||||||
3. Temperatuur uitlezingen in °C en M&M mode | ||||||||||
4. Druk uitlezingen in Bar en M&M mode | ||||||||||
Functie DO9 uitgang | o75 | 0 | 3 | 0 | ||||||
0. Start/stop frequentieregelaar | ||||||||||
1. Inject ON signal | ||||||||||
2. Booster functie (tenminste 1 compressor draait) | ||||||||||
3. Condensorventilator | ||||||||||
Functie DO10 uitgang | o76 | 0 | 1 | 0 | ||||||
0. Alarmrelais | ||||||||||
1. Condensorventilator | ||||||||||
Definitie alarmbericht bij verbreken DI1 contact | o78 | 0 | 2 | 0 | ||||||
0. Niet gebruikt | ||||||||||
1. Ventilatorstoring (A34) | ||||||||||
2. DI1 alarm (A28) | ||||||||||
Data | ||||||||||
Voeding | 24 V a.c. +/-15% 50/60 Hz, 5 VA | |||||||||
Ingangssignaal | 2 Druktransmitters, type AKS 32R (Temperatuursensors bij vloeistofkoelinst.) 3 Temperatuursensors Pt 1000 Ohm/°C of PTC 1000 Ohm/°C | |||||||||
Digitale ingang van contactfunctie | 1 voor start/stop regeling 8 voor beveilingscircuits 3 voor algemene alarmfuncties | |||||||||
Relaisuitgang voor capacitetsregeling | 2 voor alarmfunctie of verstelling setpoints | |||||||||
AKD start/stop relais | 8 x SPST | |||||||||
Alarmrelais | 1 x SPDT | |||||||||
Analoge uitgang | 0-10 V d.c. Max. 5 mA, Ri min. 2,2 kohm | |||||||||
Display uitgangen | EKA 163 Pc weergave EKA 165 (164) Bediening , Po weergave en LED | |||||||||
Datacommunicatie | Een datacommunicatiekaart kan worden gemonteerd | |||||||||
Omgeving | Tijdens bedrijf 0 - 55 °C Tijdens transport -40 - 70 °C | |||||||||
Dichtheid | 20 - 80% RV, geen condensvorming | |||||||||
Gewicht | Geen schokken of trillingen | |||||||||
Montage | IP 20 | |||||||||
Aansluitingen | 0,4 kg Wand- of DIN-railmontage Max. 2,5 mm2 Litzen | |||||||||
Keurmerken | EU Low Voltage Directive en EMC eisen in overeenstemming met CE-markering LVD-getest volgens EN 60730-1 en EN 60730-2-9 EMC-getest volgens EN EN61000-6-2 en 3 | |||||||||
Voor druktransmitters en temperatuursensors zie brochure RK0YG... |
Bestellen
Type | Functie | Code nr. |
---|---|---|
AK-PC 530 | Compressor / condensorregelaar | 084B8007 |
EKA 163B | Display | 084B8574 |
EKA 164B | Display met bedieningstoetsen | 084B8575 |
EKA 165 | Display met bedieningstoetsen en LED's voor statusweergave van o.a. in- en uitgangen. | 084B8573 |
Kabel, 2m, voor aansluiting display | 084B7298 | |
Kabel, 6m, voor aansluiting display | 084B7299 | |
EKA 175 | Datacommunicatiekaart, RS 485 | 084B7093 |
EKA 175 | Datacommunicatiekaart, MOD-bus | 084B8571 |
EKA 175 | Datacommunicatiekaart, LON RS 485, met galvanische scheiding (aanbevolen wanneer de 0-10V uitgang wordt gebruikt) | 084B7124 |
Montage
Diagram: Montageafmetingen voor AK-PC 530, paneelmontage, en display types.
Aandachtspunten bij installatie
Beschadiging, onjuiste montage of de condities ter plaatse kunnen defecten veroorzaken in het regelsysteem en uiteindelijk leiden tot beschadiging van de installatie.
Iedere mogelijke beveiliging is in onze producten ingebouwd om dit te voorkomen, maar bijvoorbeeld door verkeerde installatie kunnen alsnog problemen ontstaan.
Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor producten of installatiecomponenten, die beschadigd zijn door bovengenoemde defecten. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om de installatie grondig te controleren en alle nodige veiligheden in te passen.
Vooral het signaal voor de "Inject ON" functie naar de meubel/celregelaars in het geval de compressoren stoppen en de montage van "slokkenvangers" in de zuigleiding verdienen extra aandacht.
Uw lokale Danfoss agent is altijd bereid om advies te geven.
Beveiligingsfuncties
Criteria | Compressorregeling | Condensorregeling |
---|---|---|
P0 < P0 min (A11) | 0% capaciteit. (Min. AAN tijd c01 wordt opgeheven) | Geen verandering |
Po signaalfout (Po leest < 5%) | Berekende gemiddelde capaciteit | Geen verandering |
Pc > Pc max minus 3 K (Het 'HP' LED op de EKA 165 gaat branden) | De capaciteit gaat naar 2/3 van de huidige capaciteit. Na 30 seconden naar de halve capaciteit. Na nogmaals 30 seconden wordt alle capaciteit afgeschakeld. | 100% capaciteit |
Pc > Pc max. (A30) | 0% capaciteit | 100% capaciteit |
Pc signaalfout (Pc leest < 5%) | Geen verandering | 100% capaciteit |
Sc3 signaalfout (Pc referentie r33 is 2 of 4) | Geen verandering | Het variabele deel wordt opgeheven. Referentie (r29) = Setpoint (r28) |
Signaalfout regelsensor (Saux of Sc4) o81 | De Po referentie wordt met 5K verlaagd. Op datzelfde moment wordt de Po de regelsensor. | Geen verandering |
Draaigarantie ventilatoren
Bij de instelling c29 = 1-8, zullen de laatste ventilatoren tijdens de winter nauwelijks draaien. Om ervoor te zorgen dat de ventilatoren toch actief blijven wordt iedere 24 uur een test uitgevoerd om te controleren of alle ventilatorrelais bekrachtigd zijn geweest gedurende de afgelopen 24 uur. De relais die niet zijn bekrachtigd gedurende de afgelopen 24 uur worden nu 30 seconden geactiveerd, maar met een pauze van 1 uur tussen de individuele relais.
Override functies (Master control)
De regelaar bevat een aantal functies die kunnen worden gebruikt in combinatie met de override functie in de master-gateway. Zij kunnen dus alleen worden toegepast in combinatie met datacommunicatie.
Functie via datacommunicatie | Toe te passen functie in de override functie van de systeem unit | Selectie van de parameter in de AK-PC 530, 084B8007, Sw.1.3x |
---|---|---|
Stop van de inspuiting als de compressoren zijn gestopt | AKC ON | - - - MC Inject ON |
Dag / nacht | Dag/nacht regeling en kalender | r27 NightSetback |
Zuigdrukoptimalisatie | Po optimalisatie | Selecteer regelaaradres (De parameters worden automatisch gevonden en worden niet zichtbaar |
De systeem unit registreert welke regelaar (nummer in de bronlijst van de gateway) de oorzaak is van de laagste zuigdruk. Deze parameter kan worden geregistreerd voor service doeleinden.
Selectie sensortype en locatie voor aansluiting
Overzicht voor instelling o06
Regeling | Po ingang | Pc ingang | Sc3** | Sc4 | Saux | Instelling voor 006 |
---|---|---|---|---|---|---|
Compressorset/chiller met vorstbeveiliging + condensor | AKS 32R* | AKS 32R | Pt1000 | Pt1000*** | Pt1000*** | 0 |
Chiller zonder vorstbeveiliging + condensor | Pt1000 | AKS 32R | PTC1000 | PTC1000*** | PTC1000*** | 1 |
Compressorset/chiller met vorstbeveiliging + dry cooler | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | 2 |
Chiller zonder vorstbeveiliging + dry cooler | AKS 32R* | Pt1000 | PTC1000 | PTC1000*** | PTC1000*** | 3 |
Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | 4 | |
AKS 32R* | Pt1000 | PTC1000 | PTC1000*** | PTC1000*** | 5 | |
Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | Pt1000 | 6 | |
PTC1000 | PTC1000 | PTC1000 | PTC1000 | PTC1000 | 7 |
*) Levert signaal voor vorstbeveiliging
**) Levert signaal voor vlottende condensordrukregeling als r33 = 2 of 4.
***) Bij een chillerregeling waar vorstbeveiliging wordt toegepast, sluit de regelsensor aan op Sc4 of Saux (definieer in o81).
Appendix
De PC referentie (parameter "r33")
Er kan tussen de volgende vier instellingen worden gekozen:
- PI regeling. Vaste referentie; constante condensatietemperatuur
- PI regeling. Vlottende referentie met buitentemperatuur; variabele condensatietemperatuur.
- Als '1' maar dan met P regeling. De condensatiedruk kan iets hoger zijn dan de aangegeven Pc referentie.
- Als '2' maar dan met P regeling. De condensatiedruk kan iets hoger zijn dan de aangegeven Pc referentie.
Om de variatie van de referentie te begrenzen, als voor vlottende condensatiedrukregeling is gekozen (mode 2 & 4), moeten twee waarden worden ingesteld. Een maximum waarde (r30) en een minimum waarde (r31). De totale regelreferentie (Pc ref 'r29') zal nooit buiten deze grenzen treden.
Als beveiliging tegen een te hoge condensatietemperatuur, moet een Pc max. waarde (A30) worden ingesteld. Als de condensatietemperatuur deze waarde benaderd zullen geleidelijk de compressoren worden afgeschakeld.
De verschillende regelmethoden werken als volgt:
1. PI regeling met vaste referentie
Diagram: Grafiek toont PI regeling met vaste referentie.
De referentie kan altijd worden uitgelezen in parameter 'r29'. Het setpoint (r28) moet voor alle capaciteiten haalbaar zijn. Als de condensatietemperatuur verhoogd moet worden, voor bijvoorbeeld warmteterugwinning, moet een 'offset' waarde worden ingesteld (r34). De DI5 functie moet in dit geval op 1 worden ingesteld. Als DI5 nu wordt kortgesloten zal de referentie met de in 'r34' ingestelde waarde worden verhoogd/verlaagd.
2. PI regeling met vlottende referentie
Diagram: Grafiek toont PI regeling met vlottende referentie.
De referentie volgt de buitentemperatuur Sc3. Als de buitentemperatuur één graad daalt, zal de referentie ook één graad dalen. De referentie is ook afhankelijk van de ingeschakelde compressorcapaciteit. Als de condensatietemperatuur verhoogd moet worden, voor bijvoorbeeld warmteterugwinning, moet het setpoint (r28) op deze waarde worden ingesteld.
De DI5 functie moet in dit geval op 1 worden ingesteld. Als DI5 nu wordt kortgesloten zal de referentie overschakelen naar de waarde van 'r28'. De referentie kan altijd worden uitgelezen in parameter 'r29'. Als de buitentemperatuursensor defect is, zal de referentie overschakelen naar de instelling van 'r28'.
3. P regeling met vaste referentie
Diagram: Grafiek toont P regeling met vaste referentie.
Als er veel condensorstappen worden in- en uitgeschakeld en als de compressorcapaciteit regelmatig laag wordt, kan het noodzakelijk zijn om instelling 3 (of 4 voor vlottende condensatiedrukregeling) toe te passen. Als mode '1' maar in dit geval moet met een stijgende afwijking van de referentie (setpoint) rekening gehouden worden aangezien de regelaar het verschil tussen de werkelijke condensatietemperatuur en de ingestelde referentie gebruikt om te bepalen hoeveel ventilatoren moeten worden ingeschakeld. Het aantal ventilatorstappen wordt verdeeld over de Xp (n04) waarde. De aanbevolen instelling voor de Xp waarde is de delta T van de condensor, meestal 10 tot 15 K. Het in- en uitschakelen van de ventilatoren is te zien in bovenstaande tekening. Als de volledige condensorcapaciteit frequentie geregeld is, zal de regeling plaatsvinden volgens de stippellijn.
4. P regeling met vlottende referentie
Diagram: Grafiek toont P regeling met vlottende referentie.
Als er veel condensorstappen worden in- en uitgeschakeld en als de compressorcapaciteit regelmatig laag wordt, kan het noodzakelijk zijn om instelling 4 (of 3 voor een vaste referentie) toe te passen. Als mode '2' maar in dit geval moet met een stijgende afwijking van de referentie rekening gehouden worden aangezien de regelaar het verschil tussen de werkelijke condensatietemperatuur en de werkelijke buitentemperatuur gebruikt om te bepalen hoeveel ventilatoren moeten worden ingeschakeld. (De eerste 'r56' graden worden overgeslagen, omdat de mogelijkheid moet blijven bestaan om met de condensor onderkoelde vloeistof te creëren).
Het aantal ventilatorstappen wordt verdeeld over de Xp (n04) waarde. De aanbevolen instelling voor de Xp waarde is de delta T van de condensor, meestal 10 tot 15 K. Het in- en uitschakelen van de ventilatoren is te zien in bovenstaande tekening. Als de volledige condensorcapaciteit frequentie geregeld is, zal de regeling plaatsvinden volgens de stippellijn.
Belangrijke instellingen voor het voorkomen van ongewenste alarmen
- Wanneer r33 = 1 of 2: Stel de 'Pc ref. max' (r30) in op minimaal 5 K onder de 'Pc max' (A30).
- Wanneer r33 = 3 of 4: Stel de 'Pc ref. max' (r30) in op minimaal (XP waarde +5 K) onder de 'Pc max' (A30).
Literatuurlijst
Datacommunicatielink naar ADAP-KOOL® regelsystemen met EKC Lonworks® RC8AC.. In dit document kunt u vinden hoe de datacommunicatie tot stand kan worden gebracht.