Peugeot 301 – 2017 manual | ManualsPlanet

PDF preview unavailable. Download the PDF instead.

peugeot-301-2017
INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 301

De online-gebruiksaanwijzing
Kies een van de volgende manieren om het uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... U vindt het uw gebruiksaanwijzing op de website van PEUGEOT, in de rubriek "MyPEUGEOT".

Scan deze QR-code voor directe toegang tot het uw gebruiksaanwijzing.

Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Als u het de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

Als de rubriek "MyPEUGEOT" niet beschikbaar is op de website van PEUGEOT voor uw land, kunt u het uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/
Selecteer: - de taal, - het model van uw auto en de carrosserievariant, - de publicatieperiode van het uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt
met de eerste registratiedatum van uw auto.

.

Welkom
Dit boekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar de auto verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobiles PEUGEOT behoudt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit Dit boekje aan te passen.
Dit document behoort tot de uitrusting van de auto. Vergeet niet het boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.

Wij danken u voor uw keuze voor de 301.
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.

Symbolen Veiligheidswaarschuwing

aanvullende informatie

draagt bij aan de bescherming van de omgeving

1

Inhoudsopgave Eco-rijden

. Overzicht

Toegang tot de auto

Verlichting en zicht

Afstandsbediening

36 Lichtschakelaar

64

Alarm

39 Koplampen in hoogte verstellen

67

Portieren

41 Ruitenwisserschakelaar

68

Bagageruimte

43 Plafonniers

69

Elektrisch bedienbare ruiten

45

. Eco-rijden

9

Ergonomie en comfort

Veiligheid

Voorstoelen

46 Algemene aanbevelingen

Instrumentenpaneel

Achterbank

48

met betrekking tot de veiligheid

70

Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes

11 Stuurwielverstelling 12 Spiegels

50 Richtingaanwijzers 50 Alarmknipperlichten

71 71

Onderhoudsindicator

25 Verwarming

52 Claxon

71

Kilometerteller/dagteller Datum en tijd instellen Dagteller

30 31 33

Handbediende airconditioning

(zonder display)

52

Automatische airconditioning (met display) 54

Ontwasemen - Ontdooien

Noodoproep of Pechhulp

72

Bandenspanningscontrole

74

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC) 77

Veiligheidsgordels

80

voorruit en zijruiten

57 Airbags

83

Achterruitverwarming

58 Kinderzitjes

87

Voorzieningen Matten

60 Uitschakelen van de airbag vóór aan

63

passagierszijde

90

ISOFIX-bevestigingen

97

Kinderslot

100

2

Inhoudsopgave

.

Rijden

Rijadviezen

101

Starten - afzetten van de motor

102

Parkeerrem

105

Handgeschakelde versnellingsbak

105

Elektronisch gestuurde versnellingsbak 106

Automatische transmissie (EAT6)

110

Opschakelindicator

115

Stop & Start

116

Snelheidsbegrenzer

119

Snelheidsregelaars

122

Parkeerhulp achter

125

Achteruitrijcamera

127

In geval van pech

Brandstoftank leeg (diesel)

148

Bandenreparatieset

149

Reservewiel

154

Een lamp vervangen

161

Een zekering vervangen

167

12 V-accu

172

Slepen van de auto

177

. Audio en telematica

Audiosysteem / Bluetooth

184

Audiosysteem

208

Ga voor meer informatie over de PEUGEOT Connect Nav of de PEUGEOT Connect Radio naar het volgende adres: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/

Praktische informatie

Brandstof

129

Tankbeveiliging (diesel)

130

Compatibiliteit van brandstoffen

131

AdBlue® en SCR-systeem

(Diesel BlueHDi)

132

Sneeuwkettingen

136

Eco-mode

137

Ruitenwisserbladen vervangen

138

Trekken van een aanhanger

139

Onderhoudstips

140

Allesdragers

140

Onder de motorkap

141

Motoren

142

Niveaus controleren

143

Zicht

146

Technische gegevens

Motoren en specificaties

179

Gewichten en aanhangergewichten

179

Afmetingen

182

Identificatie

183

. Index
3

Overzicht

Buitenzijde
1
Sleutel met afstandsbediening - openen / sluiten - Diefstalbeveiliging - starten - accu
2
Lichtschakelaar Dagrijverlichting Koplampverstelling Lampen vervangen - koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Slepen Sneeuwscherm(en)
3
Buitenspiegels

36-38
64-66 66 67
161-164
177-178 139
50-51

4

Ruitenwissers vóór

68

Ruitenwisserbladen vervangen

138

5
Kofferdeksel - openen / sluiten - noodbediening Bandenreparatieset
4

43-44 149-153

6
Parkeerhulp achter Koppeling

125-126 139

7
Lampen vervangen - achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlicht

165-166

8
Brandstoftank, tankbeveiliging Brandstoftank leeg (diesel)

129, 130 148

9
ESP - ASR Bandenspanning Reservewiel - gereedschap - demonteren/monteren Sneeuwkettingen Bandenspanningscontrole
10
Portieren - openen / sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening

77-79 183
154-160
136 74-76
41-42, 44
39-40 45

Interieur

Overzicht

.

1 Voorzieningen bagageruimte - opbergvak AdBlue®-reservoir
2 Achterbank
3 Voorstoelen

63 132-135
48-49 46-48

4 Airbags
5 Voorzieningen interieur - zonneklep - dashboardkastje - middenarmsteun vóór - USB-aansluiting - 12V-aansluiting / aansteker - asbak Airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen
6 Veiligheidsgordels

83-85 60-62

7
Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Mechanisch kinderslot

90 80-82

87-96 97-100
100
5

Overzicht
Cockpit

1

Motorkap openen

141

2 Zekeringen dashboard

167-170

3 Audio- en telematicasystemen 184, 208

4 Plafonniers Binnenspiegel
5 Alarmknipperlichten Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit
6 Datum/tijd instellen

69 51
71 44
31-32

7
Verwarming, ventilatie Handbediende airconditioning (zonder display) Elektronische airconditioning (met display) Voorruitontwaseming Achterruitverwarming Verwarming onderzijde voorruit

52-53
52-53
54-56 57-58
58 58

8

Handgeschakelde versnellingsbak

105

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

106-109

Automatische transmissie (EAT6) 110-114

Opschakelindicator

115

9

USB-aansluiting

62

12V-aansluiting / aansteker

62

10

Parkeerrem

105

11

Ruitbediening, uitschakelen

45

6

Cockpit (vervolg)

3 Buitenspiegels verstellen

50-51

7
Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer

4 Stuurwiel verstellen

8

50

Claxon

1 Koplampverstelling
2 ESP/ASR uitschakelen Stop & Start Kofferdeksel openen Alarmsysteem

67
78 116-118
43 39-40

5
Lichtschakelaar Richtingaanwijzers

64-66 71

6

Instrumentenpaneel

11

Waarschuwings- en verklikkerlampjes 12-24

Onderhoudsindicator

25-26

Opschakelindicator

115

Kilometerteller en dagteller

30

9
Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar

Overzicht

.

68 33-35
71
119-121 122-124

7

Overzicht
Onderhoud - Technische gegevens

1

3

7

Niveaus controleren

143-145

Accu

172-176

Gewichten (benzine)

180

- motorolie - remvloeistof

Spaarfase accu, eco-mode

137

Gewichten (diesel)

181

- koelvloeistof

- ruitensproeiervloeistof

- brandstofadditief (diesel met roetfilter)

4

8

Onderdelen controleren - accu - luchtfilter/interieurfilter

146-147

Zekeringkast motorruimte

167-171

Identificatie Afmetingen

183 182

- oliefilter

- roetfilter (diesel) - remblokken/remschijven

5

Motorkap openen

141

Onder de motorkap (benzine)

142

2
Brandstoftank leeg (diesel) AdBlue® en SCR-systeem

Onder de motorkap (diesel)

142

Benzinemotoren

180

148

Dieselmotoren

181

(BlueHDi-dieselmotoren)

132-135

6

Lampen vervangen - vóór - achter

161-166

8

Eco-rijden

.

Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand Drive (D) of Auto (A) en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van uw elektrische uitrusting
Als het passagierscompartiment te warm is, ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de ruiten en de ventilatieopeningen te openen voordat u de airconditioning gaat gebruiken. Sluit bij snelheden boven 50 km/u de ruiten, maar laat de ventilatieopeningen open staan. Maak gebruik van alle uitrustingsdelen die kunnen bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in het passagierscompartiment (zonneschermen enz.).

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt. Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en het mistachterlicht uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

9

Eco-rijden

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik voor het vervoer van bagage op het dak bij voorkeur een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt. Vergeet niet het reservewiel en de wielen van een aanhanger of caravan.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door het merk voorgeschreven onderhoudsschema.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3.000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

10

Instrumentenpaneel benzine - diesel
Meters

Display

Instrumentenpaneel

1

1 Toerenteller (x 1.000 t/min). 2 Display. 3 Snelheidsmeter (km/h of mph). 4 Tijdelijk weergegeven informatie:
over het onderhoud, de actieradius van het dieseladditief (AdBlue®). Op 0 zetten van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsindicator). Tijd instellen.

A Informatie elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie. Opschakelindicator.
B De tijd. C Actieradius van de brandstof of de AdBlue® van
het SCR-systeem (km). of Dagteller.
D Brandstofniveaumeter / voorgloeien dieselmotor. E Onderhoudsindicator (km of mijl)
vervolgens, Kilometerteller. Deze twee functies worden bij het aanzetten van het contact na elkaar weergegeven.
F Instellingen snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer.
11

Instrumentenpaneel

Verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde lampjes enkele seconden branden. Zodra de motor draait, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als een lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Een aantal verklikkerlampjes kan op twee manieren oplichten: permanent of knipperend. Of het permanent branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. Bij een storing kan het lampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding.

Verklikkerlampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een bijbehorende melding wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Verklikkerlampjes ingeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

12

Waarschuwings- resp. indicatielampje
STOP
Parkeerrem
Remsysteem

Status

Oorzaak

Permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje.

Dit waarschuwingslampje brandt bij een te lage motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.

Instrumentenpaneel
Acties / Opmerkingen Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

1

Permanent.

De parkeerrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.

Zet de parkeerrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de parkeerrem.

Permanent.

Het remvloeistofniveau is te laag.

Permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS.

Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF).

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een door PEUGEOT aanbevolen vloeistof. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

13

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. indicatielampje
Veiligheidsgordel bestuurder niet vastgemaakt of losgemaakt / veiligheidsgordel voorpassagier losgemaakt

Status
Brandt permanent of knippert in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.

Oorzaak
De bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of weer losgemaakt. De voorpassagier heeft zijn veiligheidsgordel losgemaakt.

Acties / Opmerkingen
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

Laden accu

Permanent.

Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken...).

Het lampje moet doven als de motor draait. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Motoroliedruk

Permanent.

Er is een storing in de motorsmering.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

14

Waarschuwings- resp. indicatielampje
Te hoge koelvloeistof temperatuur
Portier(en)/ kofferdeksel geopend
Motorstoring

Status Permanent rood.

Oorzaak
De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Instrumentenpaneel
Acties / Opmerkingen
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

1

Permanent, tot een

Een portier of het kofferdeksel is Sluit het portier of het kofferdeksel.

snelheid van 10 km/h. niet goed gesloten.

Permanent in combinatie met een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.

Permanent rood.

Er is sprake van een ernstige motorstoring waardoor de auto zou kunnen stilvallen.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Motorstoring

Permanent oranje.

Er is sprake van een kleine motorstoring.

Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

15

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. indicatielampje
Laag brandstofniveau

Status Permanent.

Zelfdiagnose motor

Permanent. Knippert.

Voorgloeien dieselmotor

Permanent.

Oorzaak Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank.
Er is een storing in de emissieregeling.
Er is een storing in het motormanagementsysteem.
De sleutel staat in de tweede stand (contact) van het contactslot.

Acties / Opmerkingen
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.
Het lampje moet doven als de motor draait. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
De kans is aanwezig dat de katalysator onherstelbaar wordt beschadigd. Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.
Wacht met starten tot het verklikkerlampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact vervolgens weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.

16

Waarschuwings- resp. indicatielampje
Bandenspanning te laag

Status
Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

Oorzaak
De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Instrumentenpaneel
Acties / Opmerkingen
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem.

1

Knippert en

Er zit een storing in de functie:

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

brandt vervolgens

de bandenspanning wordt niet

Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk

permanent, in

meer gecontroleerd.

of door een gekwalificeerde werkplaats.

combinatie met het

verklikkerlampje

SERVICE. of

Antiblokkeersysteem Permanent. (ABS)

Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

17

Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. indicatielampje
Airbags

Status Brandt tijdelijk.

Permanent.

Airbag aan

Permanent.

passagierszijde

Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR)

Permanent.

Oorzaak

Acties / Opmerkingen

Het lampje brandt na het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden en dooft vervolgens.

Het lampje moet doven als de motor draait. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.

Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld. U kunt een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in de airbags (brandend waarschuwingslampje Airbags).

Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje "met de rug in de rijrichting".

De toets links onder op het dashboard is ingedrukt. Het controlelampje van de toets brandt. De systemen ESP en ASR zijn uitgeschakeld. ESP: elektronisch stabiliteitsprogramma. ASR: antislipregeling.

Druk op de toets om de systemen ESP en ASR in te schakelen. Het lampje van de toets gaat uit. De systemen ESP en ASR worden automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Na uitschakelen van de systemen worden ze automatisch opnieuw ingeschakeld bij snelheden hoger dan ongeveer 50 km/h.

18

Waarschuwings- resp. indicatielampje
Dynamische stabiliteitscontrole (ESP/ASR)

Status Knippert.
Permanent.

Stuurbekrachtiging Permanent.

Instrumentenpaneel

Oorzaak

Acties / Opmerkingen

Het ESP of de ASR is in werking. Het systeem verbetert de tractie en zorgt ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft.

1

Storing in het ESP of de ASR, tenzij deze systemen zijn uitgeschakeld (toets ingedrukt en verklikkerlampje van de toets brandt).

Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging.

Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat uw auto controleren door het PEUGEOT-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

19

Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. indicatielampje AdBlue® (BlueHDidieselmotor)
of

Status

Oorzaak

Permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 600 en 2400 km.

Knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 0 en 600 km.

Knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding dat het starten is geblokkeerd.

Het AdBlue®-reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

Acties / Opmerkingen
Laat het AdBlue®-reservoir snel bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Laat het AdBlue®-reservoir zo snel mogelijk bijvullen om te voorkomen dat de motor niet meer gestart kan worden: neem contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue®reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. U moet het vloeistofreservoir bijvullen met minimaal 3,8 liter AdBlue®.

20

Waarschuwings- resp. indicatielampje
SCRemissieregelsysteem (BlueHDidieselmotor)
of

Status
Permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

Oorzaak
Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem.

Knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius.

Na bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem kunt u maximaal 1100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor blokkeert.

Instrumentenpaneel
Acties / Opmerkingen Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat de motor niet meer gestart kan worden.

1

Knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

U hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem.

Neem verplicht contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten.

21

Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. indicatielampje
Service
of

Status Brandt tijdelijk.

Permanent.

Mistachterlicht Permanent.

Stop & Start

Permanent.

Knippert enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Oorzaak
Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.

Acties / Opmerkingen
Identificeer de storing met behulp van de melding op het display, zoals bijvoorbeeld: - de mate van vervuiling van het roetfilter (diesel), - de stuurbekrachtiging, - een kleine elektrische storing. Raadpleeg in andere gevallen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het mistachterlicht is ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar.

Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.

Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping enz.).
De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet.

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem.

22

Waarschuwings- resp. indicatielampje
Mistlampen vóór

Status Permanent.

Richtingaanwijzer Knippert, met

links

geluidssignaal.

Richtingaanwijzer Knippert, met

rechts

geluidssignaal.

Dimlicht

Permanent.

Grootlicht

Permanent.

Voet op het

Permanent.

koppelingspedaal

Oorzaak
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar.

Instrumentenpaneel
Acties / Opmerkingen Draai de ring van de lichtschakelaar één stand naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

1

Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.

Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.

De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht".

U hebt de lichtschakelaar naar u Trek de lichtschakelaar nogmaals naar u toe om het

toe getrokken.

dimlicht weer in te schakelen.

In de STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt de motor niet gestart als u het koppelingspedaal slechts gedeeltelijk intrapt.

Trap bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig in zodat de motor gestart kan worden.

23

Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp. indicatielampje
Voet op rempedaal

Status Permanent.

Knippert.

Oorzaak
Het rempedaal moet worden ingetrapt.

Acties / Opmerkingen
Trap bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten terwijl de selectiehendel in stand N staat. Bij de automatische transmissie moet u bij draaiende motor en voordat u de parkeerrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de parkeerrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden.

Als u de auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.

Gebruik het rempedaal en/of de parkeerrem.

24

Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator, op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor heeft de mate van vervuiling van de motorolie ook invloed op de berekening (afhankelijk van het verkoopland).
De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3.000 km
Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1.000 tot 3.000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan. Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2.800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact, verdwijnt de sleutel; de teller geeft de kilometerstand aan.

Instrumentenpaneel
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt is minder dan 1.000 km
Voorbeeld: De afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

1

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking. De onderhoudssleutel blijft branden om aan te geven dat uw auto binnenkort aan een onderhoudsbeurt toe is.

25

Instrumentenpaneel

Het onderhoudsinterval is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: de onderhoudsbeurt is overschreden met 300 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.

Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. F Druk op de knop voor nulstelling van
de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking. De onderhoudssleutel blijft branden.
Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor wordt deze waarschuwing gecombineerd met het permanent branden van het verklikkerlampje Service (zodra het contact is aangezet).

Doe dit als volgt: F Zet het contact af. F Druk op de knop voor nulstelling van de
dagteller en houd deze knop ingedrukt. F Zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen. F Laat de knop los als het display =0
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal vijf minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

26

Bij de berekening van de resterende hoeveelheid af te leggen kilometers kan ook de factor tijd worden meegewogen, afhankelijk van de rijgewoontes van de bestuurder. De sleutel kan dus ook gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant, is overschreden. Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor kan de onderhoudssleutel ook eerder dan verwacht gaan branden, afhankelijk van de kwaliteit van de motorolie (volgens land van bestemming). De afname van de kwaliteit van de motorolie is afhankelijk van de rijomstandigheden van de auto.

Instrumentenpaneel

AdBlue®-vloeistof, actieradiusindicatoren

Zodra de reservevoorraad van het AdBlue®reservoir is aangesproken of een storing in het SCR-systeem is gedetecteerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue®-niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.
Actieradius groter dan 2.400 km Als het contact wordt aangezet, wordt er geen informatie over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel.

Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue®-niveau

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het AdBlue®-reservoir leeg is.

Actieradius tussen 600 en 2400 km

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje AdBlue branden in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en een afstand die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd (bijv.: "NO START IN 1.500 km" betekent dat na 1.500 km het starten van de motor wordt geblokkeerd). Tijdens het rijden wordt de melding elke 300 km weergegeven zolang er geen AdBlue® is bijgevuld. Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel mogelijk vloeistof bij. Het is raadzaam niet meer dan 10 liter AdBlue bij te vullen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue®, het AdBlue®SCRSCRsysteem (BlueHDi-dieselmotor) en in het bijzonder het bijvullen van vloeistof.

1

27

Instrumentenpaneel

Actieradius tussen 0 en 600 km

Starten geblokkeerd vanwege te weinig AdBlue®

of

of

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en een afstand die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd - (bijv.: "NO START IN 300 km" betekent dat na 300 km het starten van de motor wordt geblokkeerd). Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang er geen AdBlue® is bijgevuld. Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te voorkomen dat het reservoir helemaal leeg raakt en de motor niet meer gestart kan worden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue®SCR®, het SCRsysteem (BlueHDi-dieselmotor) en in het bijzonder het bijvullen van vloeistof.

Als het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en de afstand 0 km of mijl - ("NO START IN 0 km" betekent dat het starten van de motor is geblokkeerd). Het AdBlue®-reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

28

Om de motor weer te kunnen starten moet het reservoir met minimaal 3,4 liter AdBlue® worden gevuld. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue®SCR®, het SCR-systeem (BlueHDi-dieselmotor) en in het bijzonder het bijvullen van vloeistof.

Als een storing in het emissieregelsysteem wordt gedetecteerd SCR

Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1.100 km is gereden nadat een storing in het SCR-systeem is bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als een storing wordt gedetecteerd of

Instrumentenpaneel

1

Tijdens de toegestane rijfase (tussen 1100 en 0 km)
of

De verklikkerlampjes AdBlue, SERVICE en zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling". De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven als de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen.
In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het SCR-systeem.

Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en een afstand die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd - (bijv.: "NO START IN 600 km" betekent dat na 600 km het starten van de motor wordt geblokkeerd). Tijdens het rijden wordt deze melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in het SCR-emissieregelsysteem niet is verholpen. De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.

29

Instrumentenpaneel
Starten geblokkeerd of

Kilometerteller/dagteller

Kilometerteller

Dagteller

De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

De dagteller geeft het aantal gereden kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet (bijvoorbeeld dagelijks).

Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding "NO START IN" en de afstand 0 km of mijl - ("NO START IN 0 km" betekent dat het starten van de motor is geblokkeerd).
U hebt de limiet van de toegestane rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

F Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.

30

Datum en tijd instellen

Instrumentenpaneel

Audiosysteem / Bluetooth

Instrumentenpaneel

1

F Selecteer de parameter en bevestig. F Wijzig de parameter en bevestig opnieuw
om de wijziging op te slaan. F Stel de parameters één voor één in en
bevestig iedere keer. F Selecteer het tabblad "OK" op het display
en bevestig om het menu "Datum en tijd instellen" te verlaten.

Voer de volgende handelingen met behulp van de knop aan de linkerzijde van het instrumentenpaneel in onderstaande volgorde uit:

Voer de volgende handelingen met behulp van de toetsen van het audiosysteem in onderstaande volgorde uit:

Met PEUGEOT Connect Radio

F Houd de knop langer dan twee seconden ingedrukt: de minuten knipperen.

F Selecteer het menu Instellingen.

F Druk op de knop om de minuten te verhogen. F Houd de knop langer dan twee seconden

F Druk op de toets "MENU".

F Selecteer "Datum en tijd".

ingedrukt: de uren knipperen.

F Druk op de knop om de uren te verhogen.

F houd de knop langer dan twee seconden ingedrukt: 24 H of 12 H wordt weergegeven.
F Druk op de knop om 24 H of 12 H te selecteren.
F Houd de knop langer dan twee seconden ingedrukt om de instellingen te bevestigen.
Ongeveer 30 seconden nadat de knop is losgelaten, schakelt het display weer over naar de normale weergave.

F Selecteer met behulp van de pijlen het menu "Persoonlijke instellingen Configuratie" en bevestig door op de knop te drukken.
F Selecteer met behulp van de pijlen het menu "Configuratie display" en bevestig.
F Selecteer met behulp van de pijlen het menu "Datum en tijd instellen" en bevestig.

F Selecteer "Datum" of "Tijd". F Selecteer het formaat van de weergave. F Wijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord. F Bevestig met "OK".

31

Instrumentenpaneel

Met PEUGEOT Connect Nav

Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als de GPS-synchronisatie is uitgeschakeld.
F Selecteer het menu Instellingen. F Druk op de toets "OPTIES" om de
secundaire pagina te openen.
F Selecteer "Instellen tijddatum".
F Selecteer het tabblad "Datum" of "Tijd". F Wijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord. F Bevestig met "OK".

Extra instellingen
U kunt het volgende kiezen: Het weergaveformaat voor de datum en de tijd (12 H/24 H). De tijdzone. De GPS-synchronisatie in- of uitschakelen.
Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het land). Overschakelen naar zomer- of wintertijd is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.

32

Dagteller
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Display instrumentenpaneel

Weergave van de informatie

Op nul stellen

Instrumentenpaneel

1

Monochroom display C

F Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende functies van de boordcomputer weer te geven. De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven: - De actieradius. - Het actuele brandstofverbruik. - De afgelegde afstand. - Het gemiddelde brandstofverbruik. - De gemiddelde snelheid.
F Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.

F Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op nul te zetten.

33

Instrumentenpaneel

Touchscreen
De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijden".
Weergave van informatie op het touchscreen
Permanente weergave: F Selecteer het menu "Connect-App" en
vervolgens "Boordcomputer".

Het tabblad "Actueel brandstofverbruik" met daarin: - De actieradius. - Het actuele brandstofverbruik. - De tijdteller van het Stop & Start-systeem.
Het tabblad "Traject 1" met daarin: - De afgelegde afstand. - Het gemiddelde brandstofverbruik. - De gemiddelde snelheid van het eerste
traject.
Het tabblad "Traject 2" met daarin: - De afgelegde afstand. - Het gemiddelde brandstofverbruik. - De gemiddelde snelheid van het tweede
traject.

Traject resetten

De informatie van de boordcomputer wordt in tabbladen weergegeven. F Druk op een van de toetsen om het
gewenste tabblad te bekijken. Tijdelijke weergave in een nieuw venster: F Druk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie te bekijken en de verschillende tabbladen weer te geven.
34

F Druk, zodra het gewenste traject wordt weergegeven, op de toets voor het resetten of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar.
Trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en kunnen op dezelfde manier worden gebruikt. Via traject "1" kunnen dagelijkse berekeningen en via traject "2" maandelijkse berekeningen worden uitgevoerd.

Boordcomputer, enkele definities

Actieradius

Actueel brandstofverbruik

(km) Het aantal kilometers dat kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.

(l/100 km of km/l) Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het actuele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Gemiddeld brandstofverbruik
(l/100 km of km/l) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

Instrumentenpaneel

1

Gemiddelde snelheid
(km/h) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Afgelegde afstand
(km) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Teller Stop & Start
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt elke keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.

35

Toegang tot de auto

Afstandsbediening

U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Uitklappen/inklappen van de sleutel

Openen van de auto
Ontgrendelen met de afstandsbediening

Sluiten van de auto
Vergrendelen met de afstandsbediening

F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.

F Druk op de knop met het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

F Druk op deze knop om de sleutel uit of in te klappen.

Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier richting de voorzijde van de auto om deze te ontgrendelen.

Ontgrendelen en het kofferdeksel op een kier zetten
F Houd deze knop langer dan 1 seconde ingedrukt om het kofferdeksel te ontgrendelen. Het kofferdeksel wordt op een kier gezet.
Bij deze handeling worden eerst de portieren ontgrendeld.
36

Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet; de auto wordt vergrendeld en meteen weer ontgrendeld, dit kunt u duidelijk horen. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of het kofferdeksel wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Toegang tot de auto

Vergrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het bestuurdersportier naar de achterzijde van de auto om deze te vergrendelen.
Controleer of de portieren en het kofferdeksel goed zijn gesloten.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, wat vooral praktisch is bij weinig licht. Uw auto moet zijn vergrendeld.
F Druk op de afstandsbediening op de knop met het gesloten hangslot.
Hierna zullen gedurende enkele seconden de plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers gaan knipperen.

Storing in de afstandsbediening
Bij een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met
de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de
afstandsbediening.

Synchroniseren
F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.
F Druk direct gedurende enkele seconden op het gesloten hangslot.
F Draai de sleutel terug in de stand 2 (contact AAN).
F Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.
Batterij vervangen
Referentie: CR2032 / 3 V.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit of verklikkerlampje, een geluidssignaal en een melding op het display.

F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los.
F Verwijder het deksel. F Verwijder de lege batterij. F Plaats de nieuwe batterij in de juiste
richting. F Druk het deksel vast.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk als de storing niet is verholpen.

2

37

Toegang tot de auto

Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit herhaaldelijk op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.

Stilstaande auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen voor de hulpdiensten de toegang tot het interieur bemoeilijken. Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto. Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.
Gebruikte auto Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

38

Alarm
Inbraak- en diefstalbeveiliging. Dit systeem bestaat uit een omtrekbeveiliging en een automatische beveiliging.

Toegang tot de auto

Omtrekbeveiliging
Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, het kofferdeksel of de motorkap probeert te openen.
Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens u wijzigingen aan het alarmsysteem aanbrengt.

Vergrendelen van de auto met inschakelen van het alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.

2

Het alarm wordt geactiveerd: een verklikkerlampje op het schakelaarpaneel links van het stuurwiel zal één keer per seconde knipperen.
De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of het kofferdeksel niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar wordt het alarm wel ingeschakeld.

Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.

Het alarm wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje gaat uit.

39

Toegang tot de auto

Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.
Als het verklikkerlampje snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet.
Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto met de sleutel.

Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen: F Ontgrendel de auto met de sleutel. F Open het portier; het alarm gaat af. F Zet het contact aan; het alarm stopt.
Storingen
Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat uw auto controleren door het PEUGEOTnetwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

40

Portieren
Openen
Van buitenaf

Van binnenuit

F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.

F Trek aan de portierbediening aan de binnenzijde. Hierdoor ontgrendelt de gehele auto.

Toegang tot de auto

Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- gaat bij draaiende motor dit verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) dit verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

2

41

Toegang tot de auto

Noodbediening
Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu.
Bestuurdersportier
Steek de geïntegreerde sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen.

Overige portieren
F Controleer of de kinderbeveiliging van de achterportieren niet geactiveerd is.

F Verwijder de zwarte dop op de zijkant van het portier met behulp van de sleutel.
F Steek de sleutel voorzichtig in de opening en duw de hendel zonder de sleutel te verdraaien, naar de binnenzijde van het portier.
F Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug.
42

Bagageruimte
Openen
Ontgrendelen en op een kier zetten van het kofferdeksel met de afstandsbediening
F Houd de middelste knop van
de afstandsbediening langer dan
1 seconde ingedrukt.

Openen van het kofferdeksel
F Beweeg het kofferdeksel omhoog tot het volledig is geopend.

Het kofferdeksel wordt ontgrendeld en op een kier gezet.
Het kofferdeksel van binnenuit openen

Toegang tot de auto

Sluiten
F Trek het kofferdeksel omlaag met behulp van een van de handgrepen aan de binnenzijde.
F Duw vervolgens op het kofferdeksel om het te sluiten.
Als het kofferdeksel niet goed is gesloten:
- gaat bij draaiende motor dit verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) dit verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

2

F Druk links op het dashboard op de knop voor het openen van het kofferdeksel.
Het kofferdeksel wordt ontgrendeld en op een kier gezet.
43

Toegang tot de auto

Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling het kofferdeksel mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen,

Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit
Automatische centrale vergrendeling van de portieren
De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h).

F Druk op deze knop om de portieren en het kofferdeksel te vergrendelen of ontgrendelen.
Als één van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling niet.

F Druk om deze (standaard ingeschakelde) functie in of uit te schakelen op deze knop tot een geluidssignaal klinkt en/ of een melding op het scherm verschijnt.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen voor de hulpdiensten de toegang tot het interieur bemoeilijken.

F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om het kofferdeksel te ontgrendelen.
Neem als uw auto is voorzien van een vaste achterbank contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
44

Vergrendelen van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld, werkt de knop niet. F Trek aan de binnenportiergreep om de
auto te ontgrendelen.

Toegang tot de auto

Elektrisch bedienbare ruiten

Handmatige bediening

Draai aan de ruitslinger op het portierpaneel.
Elektrisch bedienbaar

1 Links voor. 2 Rechtsvoor. 3 Rechts achter. 4 Links achter. 5 Blokkering elektrisch bedienbare ruiten
achter.

Uitvoering met ruitbediening voor

Druk de schakelaar in of trek hem omhoog om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.
Nadat u het contact hebt afgezet, kunnen de ruiten nog ongeveer 45 seconden worden bediend, tenzij binnen deze 45 seconden een voorportier wordt geopend. Als u gedurende deze 45 seconden een portier opent terwijl de ruitbediening actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het opnieuw aanzetten van het contact kunt u de ruit opnieuw bedienen.

Uitvoering met ruitbediening voor en achter

Blokkering van de ruitbediening achter
Druk voor de veiligheid van uw kinderen op deze knop om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.

2

Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.

Houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet hij ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Let er met name op dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
45

Ergonomie en comfort
Voorstoelen
Voer het verstellen van de bestuurdersstoel uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
Verstellen in lengterichting Verstellen van de rugleuning Hoogte (alleen bestuurder)

F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand.

F Duw de hendel naar achteren.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen. Kans op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst.
46

F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.

Ergonomie en comfort

De hoogte van de hoofdsteun afstellen.
F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.
F Druk om de hoofdsteun te verwijderen op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog.
F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.

Bediening stoelverwarming

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Als de auto is uitgerust met hoofdsteunen op de achterzitplaatsen, gebruik deze dan altijd en zorg dat ze correct zijn afgesteld.

3
Druk op de toets. De temperatuur wordt automatisch geregeld. Druk nogmaals op de toets om de functie uit te schakelen.

47

Ergonomie en comfort

Langdurig gebruik in de wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid. Personen waarvan de warmtewaarneming beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen brandwonden krijgen. Het systeem kan oververhit raken als materiaal met isolerende eigenschappen zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt. Gebruik het systeem niet: - als vochtige kleding wordt gedragen, - als kinderzitjes zijn aangebracht. Om breken van het verwarmingselement in de stoel te voorkomen: - plaats geen zware voorwerpen op de
stoel, - kniel of sta niet op de stoel, - plaats geen scherpe voorwerpen op
de stoel, - mors geen vloeistoffen op de stoel. Voorkomen van de kans op kortsluiting: - gebruik geen vloeibare producten om
de stoel te reinigen, - gebruik de verwarmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.

Achterbank
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto is deze uitgerust met een van de volgende drie typen achterbank: - Vaste achterbank. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie over het uitnemen en plaatsen van deze bank. - Achterbank met een eendelige zitting die niet opgeklapt kan worden en een rugleuning die in twee
delen neergeklapt kan worden (links 2/3, rechts 1/3): - met vaste hoofdsteunen. - met verstelbare hoofdsteunen.
Neerklappen van de rugleuning van de achterbank
F Schuif indien nodig de desbetreffende
voorstoel naar voren.

F Houd de desbetreffende veiligheidsgordel tegen de rugleuning en maak deze vast.

F Trek aan de riem 1 om de rugleuning 2 te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning 2 op de zitting.

48

Rechtop zetten van de rugleuning

Verstelbare hoofdsteunen
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag).
De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun:

F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze.
F Maak de veiligheidsgordel los en plaats deze naast de rugleuning.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. Controleer of de teruggeplaatste rugleuning correct vergrendeld is.

F Trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag.
F Druk op de pal A.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Ergonomie en comfort
3
49

Ergonomie en comfort
Stuurwielverstelling
F Zorg dat de auto stilstaat en duw de hendel omlaag om het stuurwiel te ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte voor een optimale zithouding.
F Trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

Spiegels
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.

Handmatige binnenspiegel Instellingen

Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk te maken.

Buitenspiegelverwarming
Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de achterruitverwarming.

F Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel goed af te stellen.
Inklappen
F Klap de buitenspiegels na het parkeren in om beschadiging te voorkomen.
Uitklappen
F Klap de buitenspiegels voordat u gaat rijden weer uit.

50

Elektrisch verstelbare buitenspiegels Instellingen

Handmatig inklappen
U kunt de spiegels handmatig inklappen (parkeren, smalle garage enz.) F Kantel de spiegel naar de auto.

F Beweeg de schakelaar A naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren.
F Duw de knop in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.
F Zet de knop weer in het midden.
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Houd hier rekening mee bij het inschatten van de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer.

Ergonomie en comfort

Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.
Instellingen
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand

3

F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.
51

Ergonomie en comfort
Verwarming / ventilatie
Dit systeem werkt alleen bij draaiende motor.

Handbediende airconditioning (zonder display)
Dit systeem werkt alleen bij draaiende motor.

1 Regeling van de temperatuur. 2 Regeling van de luchtopbrengst. 3 Regeling van de luchtverdeling. 4 Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie

1 Regeling van de temperatuur. 2 Regeling van de luchtopbrengst. 3 Regeling van de luchtverdeling. 4 Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie 5 Airconditioning.

Comforttemperatuur
F Draai de rolknop naar blauw (koel) of rood (warm) om de temperatuur naar wens in te stellen.

Luchtopbrengstregeling
F Draai de rolknop om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

52

Uitschakelen
Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat, wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.

Ergonomie en comfort

Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, voetenruimten.
Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de rolknop in een middenstand te zetten of door de ventilatieroosters te sluiten.

Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van uitlaatgassen) af te sluiten. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
F Schuif de knop naar links in de stand "Luchtrecirculatie in het interieur".
F Schuif de knop naar rechts in de stand "Toevoer van buitenlucht".
Airconditioning
De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur
te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3 °C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.

Inschakelen
F Druk op deze toets. Het lampje van de toets gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand 0 staat.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt u korte tijd de recirculatiestand inschakelen.
F Schuif de knop naar links in de stand "Luchtrecirculatie in het interieur".
F Schuif de knop vervolgens naar rechts in de stand "Toevoer van buitenlucht".
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets. De indicator verdwijnt.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

3
53

Ergonomie en comfort

Automatische airconditioning (met display)
Dit systeem werkt alleen bij draaiende motor.

F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Dit wordt bevestigd door het verdwijnen van de indicator op het display.

1 Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie 2 Regeling van de temperatuur. 3 Airconditioning. 4 Maximumstand airconditioning. 5 Regeling van de luchtverdeling. 6 Regeling van de luchtopbrengst.

Toevoer van buitenlucht / Luchtrecirculatie
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank (bijvoorbeeld van uitlaatgassen) af te sluiten.
Schakel deze functie zodra de omstandigheden het toelaten weer uit om te voorkomen dat de luchtkwaliteit vermindert en de ruiten beslaan.

Comforttemperatuur
F Druk op deze toetsen (rood voor warm en blauw voor koud) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
Er verschijnen of verdwijnen geleidelijk temperatuurbalkjes op het display.

F Druk op de toets om de toevoer van buitenlucht af te sluiten en de lucht in het interieur te laten circuleren. Dit wordt bevestigd door de indicator die op het display verschijnt.

54

Ergonomie en comfort

Airconditioning
Inschakelen
F Druk op deze toets. De desbetreffende indicator verschijnt op het display.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets. De indicator verdwijnt.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

Maximumstand airconditioning
Met deze toets wordt de lucht in het interieur snel gekoeld.
Inschakelen
F Druk op deze toets. De desbetreffende indicator verschijnt op het display.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets. De indicator verdwijnt.

Luchtverdeling
F Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar hetzij:
- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters,
- de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de voetenruimten,
- de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten,
- de voetenruimten, - de ventilatieroosters en de
voetenruimten, - de ventilatieroosters.

3

55

Ergonomie en comfort

Luchtopbrengstregeling
F Druk op deze toets om de luchtopbrengst te verhogen.
Er verschijnen geleidelijk balkjes van de luchtopbrengst.
F Druk op deze toets om de luchtopbrengst te verlagen.
De balkjes van de luchtopbrengst verdwijnen geleidelijk.

Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets (van de luchtopbrengstregeling) tot alle balkjes op het display zijn verdwenen.
Hiermee worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Als u nogmaals op deze toets (van de luchtopbrengstregeling) drukt, wordt de functie weer ingeschakeld.
Rijd niet te lang met een uitgeschakeld airconditioningssysteem (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit).

56

Ergonomie en comfort
Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten
Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Met verwarmings-/ ventilatiesysteem
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F Zet de knop van de luchttoevoer in de stand "Toevoer van buitenlucht" (knop naar rechts geschoven).
F Zet de knop van de luchtverdeling in de stand "Voorruit".

Met handbediende airconditioning (zonder display)
F Zet de knoppen van de temperatuurregeling en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.
F Zet de knop van de luchttoevoer in de stand "Toevoer van buitenlucht" (knop naar rechts geschoven).
F Zet de knop van de luchtverdeling in de stand "Voorruit".
F Schakel de airconditioning in door de desbetreffende toets in te drukken; het lampje van de desbetreffende draaiknop gaat branden.

3 Uitvoeringen met
automatische airconditioning (met display)
F Druk op deze toets. Het lampje van de toets gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie uit te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit.

57

Ergonomie en comfort

Verwarming onderzijde voorruit.
(Volgens land van bestemming.)

Achterruitverwarming
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming/ventilatie of de airconditioning.

Bij koud weer zal, bij het inschakelen van de achterruitverwarming, ook de onderzijde van de voorruit worden verwarmd om er voor te zorgen dat de ruitenwissers niet door sneeuw of ijs op de voorruit vastgeplakt blijven.
Deze functie is actief zodra de buitentemperatuur lager is dan 0 °C.

Inschakelen
Ontwasemen/ontdooien van de achterruit werkt alleen wanneer de motor draait.
F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het lampje van de toets gaat branden.

Uitschakelen
De achterruit- en buitenspiegelverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.
F Door nogmaals op de toets te drukken kan de voorruitverwarming worden uitgeschakeld voordat dit automatisch gebeurt.
Het lampje van de toets gaat dan weer uit.

Schakel de achterruit- en buitenspiegelverwarming (volgens uitvoering) uit zodra de omstandigheden het toelaten. Het ingeschakeld laten van deze functies kost namelijk brandstof.

58

Ergonomie en comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning

Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening achterin vrij blijven. F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen.

Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Laat de airconditioning regelmatig
controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

3

Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Stop & Start De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor draait. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Startsysteem.

59

Ergonomie en comfort

Voorzieningen
Zonneklep
De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt.

Dashboardkastje
In het dashboardkastje kunnen een fles mineraalwater, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen.
Afhankelijk van de uitvoering kan het zijn voorzien van een klep. In dat geval:
F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen.

Uitneembare asbak

De zonneklep aan de voorpassagierszijde is voorzien van een make-upspiegel met klep en een tickethouder.
De schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde bevindt zich in het dashboardkastje.

F Beweeg het klepje omhoog om de asbak te openen.
F Als u de asbak wilt legen, open dan het klepje en trek de asbak omhoog.
Plaats de asbak niet te dicht bij de versnelingspook om problemen tijdens het schakelen te voorkomen.

60

Middenarmsteun vóór
Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.
Opbergvakken

Ergonomie en comfort
3

F Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen.

F Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren.

61

Ergonomie en comfort

USB-aansluiting

Aansteker / 12V-aansluiting

Op de middenconsole bevindt zich een USBaansluiting. Hierop kunt u draagbare apparatuur, zoals een digitale audiospeler (bijvoorbeeld een iPod®) of een USB-stick, aansluiten. Via deze aansluiting kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van het audiosysteem. U kunt deze bestanden beheren via het bedieningspaneel van het audiosysteem van de auto en ze weergeven op het display. Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Tijdens het opladen wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van het externe apparaat groter is dan de door de auto geleverde stroomsterkte.

F Druk, wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
F Verwijder de aansteker en sluit een geschikte adapter aan als u een 12V-accessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten. Plaats na het gebruik direct de aansteker terug.

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

62

Opbergvak
F Til de vloerplaat van de bagageruimte op voor toegang tot het bergvak.
Hierin vindt u verschillende ruimtes voor het opbergen van een lampenset, een EHBOtrommel, twee gevarendriehoeken enz. Het bevat ook het boordgereedschap, de bandenreparatieset...

Ergonomie en comfort

Matten
De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan bestuurderszijde: F Zet de stoel in de achterste stand. F Maak de bevestigingen los. F Verwijder de mat.

Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan bestuurderszijde: F Leg de mat goed op zijn plaats.

3

F Druk de bevestigingen vast. F Controleer of de mat goed vastzit.

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - Gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - Leg nooit meerdere matten op elkaar. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer negatief worden beïnvloed.
63

Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.
Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting

Overschakelen van dimnaar grootlicht en terug

Weergeven
Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Ring voor de selectie van de mistverlichting
De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht.
Alleen mistachterlicht

Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
Lichten uit (afgezet contact) / dagrijverlichting (draaiende motor). Alleen parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.

Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

F Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen.
F Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen.

64

Verlichting en zicht

Mistlampen vóór en mistachterlicht
Draai de ring: F 1 keer naar voren om alleen de mistlampen
vóór in te schakelen. F 2 keer naar voren om ook het
mistachterlicht in te schakelen. F 1 keer naar achteren om alleen het
mistachterlicht uit te schakelen. F 2 keer naar achteren om ook de
mistlampen vóór uit te schakelen.

De mistverlichting en de parkeerlichten blijven branden als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld. F Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan automatisch uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen vóór en het mistachterlicht uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische "follow me home"-verlichting is geactiveerd.

4

Aanzetten van de verlichting na afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring in de stand 0 en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen.

65

Verlichting en zicht

Dagrijverlichting
(Volgens land van bestemming.) Bij het starten van de motor wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "0" staat.
De dagrijverlichting wordt gedoofd als de parkeer- en dimlichten worden ingeschakeld.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.

Handbediende follow me home-verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.
Inschakelen

F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.
De handbediende follow me home-verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.
66

Koplampen in hoogte verstellen

Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.
Afhankelijk van de uitvoering kunt u deze verstelling uitvoeren met de knop: - In de motorruimte. - Links van het stuurwiel.

Links van het stuurwiel.

Onder de motorkap

F Open de motorkap voor toegang tot de knop (één per koplamp).
F Draai aan de knop om de koplamphoogte te verstellen.

0 1 of 2 personen voorin. - 5 personen. 1 5 personen + maximaal toegestane
belading in de bagageruimte. - Alleen bestuurder + maximaal toegestane
belading in de bagageruimte.
De standen met een hoger nummer kunnen ook worden gebruikt, maar verkorten het bereik van de lichtbundel.
Stand 0: basisinstelling.

Verlichting en zicht

Reizen naar het buitenland De dimlichten van uw auto zijn zo ontworpen dat de afstelling niet gewijzigd hoeft te worden als u de auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt.

4

67

Verlichting en zicht

Ruitenwisserschakelaar
Ruitenwissers vóór
Ruitensproeiersysteem voorruit
Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking en vervolgens worden ook de ruitenwissers ingeschakeld.
De ruitensproeiers kunnen niet worden afgesteld. Probeer ze niet te verdraaien (kans op schade).

Speciale stand van de ruitenwissers vóór
Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. De stand kan tevens 's winters worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit.

Beweeg de hendel omhoog of omlaag om de ruitenwissers in de gewenste snelheid te zetten.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag). Wissen op normale snelheid (matige regen). Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).

Om een goede werking van de ruitenwissers te behouden adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om
te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te
reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om
een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen.

F Tijdens de minuut na het uitschakelen van het contact worden de ruitenwissers verticaal geplaatst na bedienen van de hendel van de ruitenwisserschakelaar.
F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

68

Plafonniers
A Plafonniers B Kaartleeslampjes

Verlichting en zicht

Plafonniers voor en achter
In deze stand gaat de plafonnier geleidelijk branden:
- Als de auto wordt ontgrendeld. - Als de sleutel uit het contact wordt
verwijderd. - Als een portier wordt geopend. - Als op de vergrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- Als de auto wordt vergrendeld. - Als het contact wordt aangezet. - 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier. Blijft uit.

Kaartleeslampjes vóór
F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.

4

Permanent aan.

Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden: - Ongeveer 10 minuten als het contact
is afgezet. - Ongeveer 30 seconden in de eco-mode. - Onbeperkt bij draaiende motor.
69

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Op verschillende plaatsen in uw auto zijn labels aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.

Belangrijke informatie: - Het monteren van elektrische uitrustingen
of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan tot een hoger verbruik leiden en storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het PEUGEOTnetwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer. - Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd. - Wijzigingen of aanpassingen die niet door PEUGEOT zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties.

Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto enz.

70

Richtingaanwijzers

Alarmknipperlichten
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.

Veiligheid
Claxon
Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar.

F Links: beweeg de lichtschakelaar omlaag, tot voorbij het zware punt.
F Rechts: beweeg de lichtschakelaar omhoog, tot voorbij het zware punt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder hem door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra u weer gas geeft, gaan de alarmknipperlichten uit. F U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door op de knop te drukken.

F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.

5
71

Veiligheid

Urgence-oproep of Assistance-oproep
PEUGEOT Connect SOS
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene ledlampje en het gesproken bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de alarmcentrale "PEUGEOT Connect SOS"*

Indien u gebruikmaakt van de dienst PEUGEOT Connect Packs met SOSpakket en pechhulpservice, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina op de internetsite voor uw land.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.

Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
"PEUGEOT Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw landstaal**en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

* Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect SOS", "PEUGEOT Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken.

72

Veiligheid

Werking van het systeem
Het rode lampje blijft branden: er is een storing in het systeem.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet worden vervangen. In beide gevallen kan er mogelijk geen noodoproep of pechhulpoproep worden verstuurd. Raadpleeg zo snel mogelijk een erkend reparateur.
Bij een storing in dit systeem kan er met de auto worden gereden.

PEUGEOT Connect Assistance
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" te drukken en vervolgens op "PEUGEOT Connect Assistance" te drukken om te bevestigen.
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen nogmaals gelijktijdig op de toetsen "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" en vervolgens op "PEUGEOT Connect Assistance" om te bevestigen.

Wanneer u uw auto buiten het netwerk van het merk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het communicatiesysteem in de auto te wijzigen.

5

** Afhankelijk van de geografische dekking van "PEUGEOT Connect SOS" en "PEUGEOT Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op www.peugeot.nl bekijken.
73

Veiligheid

Controlesysteem bandenspanning

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset. Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.
De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de identificatie van de auto.

Waarschuwing te lage bandenspanning
Deze waarschuwing bestaat uit het permanent branden van het lampje, een geluidssignaal en een melding op het display. F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen. F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen. Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken. Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit).

Controle van de bandenspanning De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid). Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

F Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset) de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.
of F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk van de uitvoering).

De waarschuwing blijft actief tot het systeem is gereset.

74

Synchroniseren
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Zonder audiosysteem
F Open het dashboardkastje.

Veiligheid
Met audiosysteem

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is. Het bandenspanningscontrolesysteem werkt alleen betrouwbaar als bij het resetten van het systeem de vier banden de correcte spanning hebben. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

F Houd deze toets ingedrukt.
Het resetten wordt bevestigd door een laagtonig geluidssignaal. Een hoogtonig geluidssignaal geeft aan dat het resetten niet is gelukt.
De nieuwe opgeslagen bandenspanningsgegevens worden door het systeem als referentiewaarden beschouwd.

F Druk op de toets MENU om het algemene menu weer te geven.
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu Persoonlijke instelling - configuratie te selecteren en bevestig uw keuze door op de centrale toets te drukken.
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu Configuratie auto instellen te selecteren en bevestig uw keuze door op de centrale toets te drukken.
F Druk op de toets "7" of "8" om het menu Rijhulpsysteem te selecteren en bevestig uw keuze door op de centrale toets te drukken.

5

75

Veiligheid

F Druk op de toets "7" of "8" om het menu Bandenspanning en vervolgens het menu "Resetten" te selecteren en bevestig uw keuze door op de centrale toets te drukken.
Het resetten wordt bevestigd door een melding.

Met touchscreen
Druk op MENU. Selecteer in het menu Rijden / Auto de optie "Bandenspan.contr.". Druk op "Ja" om uw keuze te Bevestigen. Het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal en een melding.

Het bandenspanningscontrolesysteem is alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens het resetten de juiste spanning hebben.

Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.

Storing
of
Als het verklikkerlampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Service, wijst dit op een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole niet goed. Laat uw auto controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden aan het systeem moet de spanning van de vier banden worden gecontroleerd en het systeem worden gereset.

76

Veiligheid

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC)

Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (NRA), - de antislipregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Begrippen
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.

Brake Assist System
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde. Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)

Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen.

Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD)

Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS-systeem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw snelheid. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het branden van dit verklikkerlampje en de STOP- en ABSverklikkerlampjes in combinatie met een melding en een geluidssignaal geeft aan dat er een storing aanwezig is bij de elektronische remdrukregelaar (EBFD).
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

5

77

Veiligheid

Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd.

Antispinregeling (ASR) / Dynamische stabiliteitscontrole

(CDS)

Werking

Uitschakelen

Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra de motor wordt gestart. Deze systemen treden in werking zodra de wielen te weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knipperen.

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Heractiveer het systeem wanneer de gripomstandigheden dit toelaten.
F Druk op deze toets links onder op het dashboard (bestuurderszijde) tot het desbetreffende symbool verschijnt op het display van het instrumentenpaneel.

Het lampje van de toets gaat branden. Het ASR-systeem grijpt dan niet meer in op de werking van de motor.

78

Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of als een snelheid van 50 km/h wordt bereikt. Bij snelheden tot 50 km/h kunt u het systeem handmatig weer inschakelen.
F Druk nogmaals op deze toets om het systeem handmatig weer in te schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit.
Storingen
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de systemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren.

ASR/CDS
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden. De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOTnetwerk. Voor een maximale effectiviteit van deze systemen onder winterse omstandigheden adviseren wij u winterbanden te gebruiken. Zorg er dan voor dat alle vier de wielen zijn voorzien van hetzelfde type winterband dat voor uw auto is gehomologeerd.

Veiligheid
5
79

Veiligheid

Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór

Omdoen

Verklikkerlampje veiligheidsgordel losgemaakt/ niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder zijn gordel niet heeft vastgemaakt.

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.
Deze veiligheidsgordels zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en voorpassagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.
Voor een nog betere bescherming beperkt de spankrachtbegrenzer de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt.

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel tijdens het oprollen vast.

Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het verklikkerlampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze twee minuten blijft het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder zijn gordel niet heeft vastgemaakt. Dit verklikkerlampje gaat ook branden als de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel losmaakt tijdens het rijden.*
* Volgens land van bestemming.

80

Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen links en rechts achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat. Afhankelijk van de uitvoering is de middelste zitplaats achter voorzien van een twee- of driepuntsveiligheidsgordel met of zonder oprolautomaat.

Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel tijdens het oprollen vast.

Veiligheid
5
81

Veiligheid
Veiligheidsvoorschriften
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels werken dan niet optimaal. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die de lengte van de riem automatisch aanpast aan uw lichaamsbouw. De veiligheidsgordel wordt automatisch opgerold als hij niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, conform de voorschriften en met het juiste gereedschap. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over kinderzitjes.
In het geval van een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het waarschuwingslampje van de airbag branden. Laat het gordelsysteem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

82

Veiligheid

Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers. Bij een aanrijding registreren en analyseren de elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming van de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten. - bij een minder ernstige aanrijding, een aanrijding van achteren of in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, gaan de airbags mogelijk niet af. In deze situaties beschermen de veiligheidsgordels de inzittenden.
De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts één keer. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Detectiezones voor een aanrijding

A

Impactzone vóór.

B

Impactzone opzij.

Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en geluid, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn. De knal die bij het afgaan van een airbag wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Airbags vóór

De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

5

83

Veiligheid
Activering

Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld.

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorstoel plaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag (levensgevaarlijk) gewond raken.

De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de voorpassagier en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.
84

F Steek, bij afgezet contact, de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
F Draai de schakelaar in de stand "OFF". F Verwijder de sleutel zonder de stand van
de schakelaar te veranderen.
Dit waarschuwingslampje brandt bij aangezet contact op het instrumentenpaneel zolang de airbag is uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje "met de rug in de rijrichting" hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw voorpassagier te garanderen.
Storing
Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, raadpleeg dan altijd het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet afgaan.

Veiligheid

Zijairbags

Activering

Storing
Als dit waarschuwingslampje gaat branden, raadpleeg dan altijd het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet afgaan.

De zijairbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel aan het bovenlichaam te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone B opzij, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbags zorgen ervoor dat het bovenlichaam van de bestuurder en voorpassagier wordt beschermd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij het over de kop slaan gaat de airbag mogelijk niet af. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding gaat de airbag niet af.

5

85

Veiligheid

Veiligheidsvoorschriften

Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags.

Ga normaal en rechtop zitten. Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat deze correct is geplaatst. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden. Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van uw auto, vooral niet in de directe omgeving van de airbags. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen alleen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOTnetwerk. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten de zijdelingse schoksensoren van de auto. Schade aan het portier of het uitvoeren van werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden dat deze sensoren niet meer goed werken - In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet! Laat werkzaamheden aan de voorportieren uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

86

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Hoewel de veiligheid van uw kinderen één van de belangrijkste overwegingen van PEUGEOT bij het ontwerpen van uw auto is, hangt dit ook van uw af.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - Conform de Europese wetgeving dienen
alle kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*. - De veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - Kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

PEUGEOT Wij raden u aan kinderen op de buitenste zitplaatsen achter van uw auto te vervoeren: - Tot 3 jaar "met de rug in de
rijrichting". - Vanaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting".

* De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen is per land verschillend.

Veiligheid
5
87

Veiligheid
Kinderzitje achterin
"Met de rug in de rijrichting"

"Met het gezicht in de rijrichting"

Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat.

Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op een zitplaats achter plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op een zitplaats achter plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

88

Kinderzitje op de voorpassagiersstoel

(Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.)

"Met de rug in de

"Met het gezicht in de

rijrichting"

rijrichting"

Veiligheid

Zet als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is geplaatst, de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting en zet de rugleuning rechtop. De airbag vóór aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Zet als een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is geplaatst, de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting en zet de rugleuning rechtop. Schakel de airbag vóór aan passagierszijde niet uit.
Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verstel indien nodig de passagiersstoel.

Passagiersstoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting.

5

89

Veiligheid

Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding levensgevaarlijk gewond raken.

Airbag aan passagierszijde OFF

Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over Airbags en in het bijzonder het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.

Deze sticker is op de middenstijl aan de passagierszijde aangebracht.
90

Veiligheid

AR

BG

           .          .

CS

NIKDY neumisujte dtské zádrzné zaízení orientované smrem dozadu na sedadlo chránné AKTIVOVANÝM celním AIRBAGEM. Hrozí nebezpecí SMRTI DÍTTE nebo VÁZNÉHO ZRANNÍ.

DA

Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT.

DE

Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.

EL

              ,           .              

EN

NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur

ES

NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.

ET

Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.

FI

ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

FR

NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l?arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l?ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT.

HR

NIKADA ne postavljati djecju sjedalicu leima u smjeru voznje na sjedalo zastieno UKLJUCENIM prednjim ZRACNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TESKU OZLJEDU djeteta.

HU

SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.

IT

NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

LT

NIEKADA nerenkite vaiko prilaikymo priemons su atgal atgrztu vaiku ant sdyns, kuri saugoma VEIKIANCIOS priekins ORO PAGALVS. Issiskleidus oro pagalvei vaikas gali bti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

5
91

Veiligheid

LV

NEKAD NEuzstdiet uz aizmuguri vrstu brnu sdeklti prieksj pasaziera sdviet, kur ir AKTIVIZTS prieksjais DROSBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraist BRNA NVI vai radt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

MT Qatt m'ghandek thalli tifel/tifla marbut f'siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista' tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla

NL

Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN

NO

Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.

NIGDY nie instalowa fotelika dziecicego w pozycji "tylem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposaonym w CZOLOW PODUSZK PL POWIETRZN w stanie AKTYWNYM. Moe to doprowadzi do MIERCI DZIECKA lub spowodowa u niego POWANE OBRAENIA
CIALA.

PT

NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

RO

Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

           ,  RU   ,    .     
      

SK

NIKDY neinstalujte detské zádrzné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM celným AIRBAGOM. Mohlo by dôjs k SMRTENÉMU alebo VÁZNEMU PORANENIU DIEAA.

SL

NIKOLI ne namescajte otroskega sedeza s hrbtom v smeri voznje, ce je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedezem AKTIVIRANA. Taksna namestitev lahko povzroci SMRT OTROKA ali HUDE POSKODBE.

SR

NIKADA ne koristite decje sediste koje se okree unazad na sedistu zastienim AKTIVNIM VAZDUSNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

SV

Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.

TR

KESNLKLE HAVA YASTII AKTF olan ön koltua yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuu yerletirmeyiniz. Bu ÇOCUUN ÖLMESNE veya ÇOK AIR YARALANMASINA sebep olabilir.

92

Kinderzitjes die worden aanbevolen door PEUGEOT
PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

Groep 2 en 3: 15 - 36 kg

Veiligheid

L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-bevestigingen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

5

93

Veiligheid
Bevestigen van een kinderzitje met de veiligheidsgordel

Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a), gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto.

Zitplaats

Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie

Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+)
Tot ca. 1 jaar

Van 9 tot 18 kg (Groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Van 15 tot 25 kg (Groep 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar

Van 22 tot 36 kg (Groep 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar

U

U

U

U

Voorpassagiersstoel zonder hoogteverstelling

(c) (e)

Buitenste zitplaatsen (d)

U

U

U

U

Middelste zitplaats achter

X

X

X

X

94

Veiligheid

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
(d) Bij het plaatsen van een kinderzitje met de rug in de rijrichting of met het gezicht in de rijrichting op een zitplaats achter: schuif de voorstoel naar voren en zet de rugleuning rechtop, zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de benen van het kind.

(e) Als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel plaatst, moet de passagiersairbag worden uitgeschakeld. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Als een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst, moet de voorpassagiersairbag ingeschakeld blijven.
U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de rug in de rijrichting als met het gezicht in de rijrichting.
X: Zitplaats die niet geschikt is voor het plaatsen van een kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep.

Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje met rugleuning op een passagierszitplaats te bevestigen. Vergeet niet de hoofdsteun weer te bevestigen nadat het kinderzitje weer is verwijderd.
5

95

Veiligheid

Veiligheidsvoorschriften
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje
"met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op.

Voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Vergeet niet de hoofdsteun weer te bevestigen nadat het kinderzitje weer is verwijderd. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de voorpassagiersstoel verschilt per land. Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving. Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de autogordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT Er wordt aanbevolen een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto, - nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

96

Veiligheid

ISOFIX-bevestigingen
Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIXnormen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een merkteken.

- één bevestigingsring B onder een afdekkapje boven aan de achterzijde van de rugleuning, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. De plaats ervan wordt aangegeven met een merkteken.
Aan de TOP TETHER kan de bovenste riem van het kinderzitje (indien aanwezig) worden bevestigd. Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto worden gemonteerd. De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die eenvoudig aan de twee ringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste riem die kan worden vastgemaakt aan de ring B.

Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER: - Haal de riem van het kinderzitje naar de
achterzijde van de rugleuning van de stoel en zorg ervoor dat de riem goed in het midden ligt. - Open het afdekkapje van de TOP TETHER. - Maak de haak van de bovenste riem vast aan de ring B. - Trek de bovenste riem strak.
Als u een ISOFIX-kinderzitje op de buitenste zitplaats rechts achter monteert, beweeg de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats dan eerst naar het midden van de auto, zodat de gordel na het monteren van het zitje nog probleemloos kan worden gebruikt.

5

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Volg nauwkeurig de montagevoorschriften in de handleiding die bij het kinderzitje is geleverd.
Raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.

97

Veiligheid

Door PEUGEOT aanbevolen en voor uw auto goedgekeurde ISOFIX-kinderzitjes

"RÖMER Baby-Safe Plus met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

"RÖMER Duo Plus ISOFIX" (maat: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg

Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken.

Dit zitje dient te worden geplaatst "met de rug in de rijrichting" met behulp van een ISOFIXbasis, die wordt bevestigd aan de ringen A.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op
de zitplaats van de auto bevestigd.

Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ogen A en, met de bovenste riem, aan het oog B, de Top Tether.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Volg bij het plaatsen van kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van deze zitjes.

98

Veiligheid
Overzichtstabel van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes

Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G).

Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden

Type ISOFIX-kinderzitje

Reiswieg*

ISOFIX-maat
Universele en semi-universele ISOFIXkinderzitjes geschikt voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter

F

G

X

Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie

Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar

Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar

rug in de rijrichting

rug in de rijrichting

"Met het gezicht in de rijrichting"

C

D

E

C

D

A

B

B1

IL-SU

IL-SU

IUF IL-SU

5

* Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd. 99

Veiligheid

IUF: IL-SU:
X:

Zitplaats geschikt voor de bevestiging met behulp van de Top Tether van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting. Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semiuniverseel gehomologeerd ISOFIXkinderzitje: - met de rug in de rijrichting,
bevestigd met behulp van een Top Tether of een steun, - met het gezicht in de rijrichting, voorzien van een steun. Raadpleeg de rubriek "ISOFIXbevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. Zitplaats die niet geschikt is voor het bevestigen van een ISOFIXkinderzitje in de aangegeven maat.

Mechanisch kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren.

Vergrendelen

Ontgrendelen
F Draai de rode knop een kwart omwenteling met de contactsleutel: - Naar links bij het linker achterportier. - Naar rechts bij het rechter achterportier.

F Draai de rode knop een kwart omwenteling met de contactsleutel: - Naar rechts bij het linker achterportier. - Naar links bij het rechter achterportier.

100

Rijden

Rijadviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.
Rijden op een overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.

Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende: - controleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers; - schakel het Stop & Start-systeem uit; - rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/u; - zet de auto niet stil en zet de motor niet af. Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem - kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem! Brandgevaar! Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten van de motor nog enige tijd warm. Parkeer daarom uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (gras, afgevallen blad, enz.) in contact kan komen met het uitlaatsysteem.
Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk van het type versnellingsbak.

6

101

Rijden

Starten - afzetten van de motor

Diefstalbeveiliging

Contactslot

Elektronische startblokkering

In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met of een geluidssignaal en een melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk.

Het contactslot heeft 3 standen: - stand 1 (Stop): sleutel in het contactslot
steken en uit het contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld, - stand 2 (Contact): stuurslot ontgrendeld, aanzetten van het contact, voorgloeien dieselmotor, draaien van de motor, - stand 3 (Starten).

Bewaar de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd zorgvuldig op een plaats buiten de auto.

Contact aanzetten
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van de auto en kan externe apparatuur worden opgeladen. Als het laadniveau van de accu een bepaalde minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het systeem over op de eco-mode: de elektrische voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de accu voldoende opgeladen blijft.
Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel of de afstandsbediening: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. Bovendien kunnen deze voorwerpen bij het activeren van de airbag vóór ernstige verwondingen veroorzaken.

102

Rijden

Starten van de motor
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap vervolgens het koppelingspedaal volledig in.
F Als uw auto is uitgerust met een automatische transmissie, selecteer dan de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.
F Als uw auto is uitgerust met een elektronisch gestuurde versnellingsbak, selecteer dan de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in.
F Steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code.
F Ontgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan het stuurwiel en aan de contactsleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen (bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn gestuurd).

F Auto's met een benzinemotor: activeer de startmotor door de sleutel in de stand 3 te houden tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.
F Auto's met een dieselmotor: draai de sleutel in de stand 2 (aanzetten van het contact) om de motor te laten voorgloeien.
Zet, zodra dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel is gedoofd, de sleutel in de stand 3 om de startmotor te activeren; geef daarbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.
Onder winterse omstandigheden kan het verklikkerlampje langer blijven branden. Als de motor warm is, gaat het verklikkerlampje niet branden.

Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet dan het contact uit. Wacht enkele minuten voordat u de motor weer probeert te starten. Als na enkele startpogingen de motor nog steeds niet is aangeslagen, probeer dan niet langer de motor te starten: de startmotor en de motor zouden beschadigd kunnen raken. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de motor bij gematigde temperaturen niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg zonder de motor veel toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop! Laat onder zeer koude omstandigheden (temperaturen onder -23 °C) voordat u wegrijdt de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en de transmissie van uw auto.

6

103

Rijden

Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.

Zet nooit het contact af voordat de auto volledig tot stilstand is gekomen. Als de motor wordt afgezet, worden ook de rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging uitgeschakeld: u zou dan de controle over de auto kunnen verliezen.

Eco-mode

Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de auto.

F Draai bij een stationaire motor de sleutel naar stand 1.
F Verwijder de sleutel uit het contactslot. F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand alvorens de motor af te zetten.Dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.
F Controleer of de parkeerrem correct is aangetrokken, met name als de auto op een helling staat.

Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal. Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten.

104

Na het afzetten van de motor (stand 1-Stop) kunt u nog gedurende maximaal dertig minuten gebruikmaken van een aantal functies, zoals het audio- en communicatiesysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de eco-mode.

Rijden

Parkeerrem
Vergrendelen
F Trek de hendel van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten.

Ontgrendelen
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in en zet het contact uit.

Handgeschakelde versnellingsbak
Inschakelen van de achteruitversnelling
F Trap het koppelingspedaal in.
F Beweeg de versnellingshendel helemaal naar rechts en vervolgens naar achteren.

6

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in.
105

Rijden

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

Bij de elektronische gestuurde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee bedieningsmogelijkheden: - een automatische stand om automatisch
te schakelen, zonder tussenkomst van de bestuurder, - een handmatige stand om zelf sequentieel te schakelen met behulp van de selectiehendel.
Selectiehendel

N.

Neutraalstand.

F Trap het rempedaal in en

selecteer deze stand om de motor

te kunnen starten.

A.

Automatisch schakelprogramma.

F Duw de selectiehendel naar

achteren om deze stand te

selecteren.

M + / -. Handmatig, sequentieel schakelen. F Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: - beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, - of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.

R.

Achteruit.

F Trap het rempedaal in en beweeg

de selectiehendel naar voren om

deze stand te selecteren.

Weergave op het instrumentenpaneel

Standen van de selectiehendel

N.

Neutraalstand.

R.

Achteruit.

1 2 3 4 5. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen.

AUTO.

Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd.

F Trap het rempedaal in als dit pictogram knippert (bijv.: starten van de motor).

106

Rijden

Starten en wegrijden
F Selecteer de stand N. F Trap het rempedaal stevig in. F Start de motor.
Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt.

AUTO en 1, 1 of R worden weergegeven op het instrumentenpaneel.
F Zet de parkeerrem vrij. F Laat het rempedaal geleidelijk los.

Wanneer de motor niet wil starten: - Wanneer de aanduiding N knippert
op het instrumentenpaneel, zet de selectiehendel dan in de stand A en vervolgens in de stand N. - Als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven, trap het rempedaal dan steviger in.
De aanduiding N wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
F Selecteer de automatische stand (stand A), de handmatige stand (stand M) of de achteruitversnelling (stand R).

De auto begint meteen te rijden (raadpleeg de paragraaf "Kruipfunctie").
F Geef gas.
Trap niet gelijktijdig het rempedaal en het koppelingspedaal in. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage van de koppeling.

Kruipfunctie
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, filerijden, ...). Nadat u de selectiehendel in de stand A, M of R hebt gezet, begint de auto zodra u het rempedaal loslaat traag te rijden, waarbij de motor stationair draait.

Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet beschikbaar zijn als de koppeling te warm is geworden of als de helling te steil is.

6

107

Rijden

Automatisch schakelprogramma
F Selecteer de stand A.
Het instrumentenpaneel geeft de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling weer.
De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - optimaal brandstofverbruik, - de rijstijl, - het profiel van de weg, - de belading van de auto. Trap voor een maximale acceleratie, bijvoorbeeld om een andere auto in te halen, het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware punt.

Handbediening
F Selecteer de stand M.
De ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan. Tijdens het schakelen hoeft u het gaspedaal niet los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt. Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt behalve als het toerental dicht bij het maximumtoerental ligt alleen een hogere versnelling ingeschakeld als u de selectiehendel bedient.

Achteruit
Selecteer de achteruitversnelling uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. F Selecteer de stand R.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.
Als op lage snelheid de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, knippert het lampje N en wordt automatisch de neutraalstand ingeschakeld.
Zet om de achteruitversnelling in te schakelen de selectiehendel terug in de stand N en vervolgens in de stand R.

U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van de stand A naar de stand M of andersom.
Selecteer nooit de neutraalstand N als de auto rijdt.

U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van de stand M naar de stand A of andersom.
Selecteer nooit de neutraalstand N als de auto rijdt.

108

Rijden

Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen
om de neutraalstand te selecteren, of - een versnelling ingeschakeld laten. In dat
geval kan de auto niet worden verplaatst.
U dient bij het parkeren echter altijd de parkeerrem aan te trekken.
Als de auto enige tijd moet stilstaan met draaiende motor, selecteer dan altijd de neutraalstand N.
Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de parkeerrem is aangetrokken.

Synchroniseren
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu moet de versnellingsbak worden gereset. F Zet het contact aan.
De aanduidingen AUTO en - verschijnen op het instrumentenpaneel.
F Selecteer de stand N. F Trap het rempedaal volledig in. F Wacht ongeveer 30 seconden tot op het
instrumentenpaneel de aanduiding N of de ingeschakelde versnelling verschijnt. F Beweeg de selectiehendel naar de stand A en vervolgens naar de stand N. F Start, terwijl u het rempedaal nog steeds ingetrapt houdt, de motor.
De versnellingsbak werkt dan weer normaal.

In uitzonderlijke gevallen kan het noodzakelijk zijn om de automatische transmissie te resetten: in dat geval kan de auto niet worden gestart en schakelt de transmissie niet.
De aanduidingen AUTO en - verschijnen op het instrumentenpaneel. Volg de hierboven beschreven procedure.
Storing
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden of en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak.
Laat ze controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

6

109

Rijden

Automatische transmissie (EAT6)

Bij deze automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. De transmissie heeft dus twee gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen: het schakelen
wordt elektronisch aangestuurd, aangevuld met het programma Sport voor een meer dynamische rijstijl of het programma Sneeuw voor gemakkelijker rijden op een ondergrond met weinig grip, - handmatig schakelen: in deze stand kan de bestuurder zelf schakelen.
Bediening van de transmissie

Standen van de selectiehendel

P.

Parkeren.

- Stilzetten van de auto, met of

zonder aangetrokken parkeerrem.

- Starten van de motor.

R.

Achteruit.

- Achteruitrijden, stilstaande auto,

stationair toerental.

N.

Neutraalstand.

- Stilzetten van de auto, met

aangetrokken parkeerrem.

- Starten van de motor.

1 Selectiehendel. 2 Toets "S" (Sport). 3 Toets "T" (Sneeuw)T.(neige)

D.

Automatisch inschakelen.

M + / -. Zelf schakelen tussen de zes versnellingen.

F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen.
of F Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.

110

Rijden

Weergave op het display

Voet op rempedaal
F Als dit verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).

Wanneer u met de selectiehendel een stand inschakelt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.

P.

Parkeren.

R.

Achteruit.

N.

Neutraalstand.

D.

Rijden (automatische werking).

S.

Programma Sport.

T.

Programma Sneeuw.

1 2 3 4 5 6. Ingeschakelde versnelling bij

handmatig schakelen.

-.

Ongeldige waarde bij handmatig

schakelen.

Starten van de auto
F Trek de parkeerrem aan. F Selecteer de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan deze voorwaarden is voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de parkeerrem vrij. F Selecteer de stand R, D of M, F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental en zet de selectiehendel in de stand D alvorens het gaspedaal weer in te trappen.

Laat bij temperaturen onder -23 °C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de parkeerrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

6

111

Rijden

Automatisch inschakelen
F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen.
De versnellingsbak werkt dan in de autoadaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

Achteruit
Als bij aangezet contact de achteruitversnelling R wordt ingeschakeld, wordt automatisch de parkeerhulp achter geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de Parkeerhulp.
Kruipfunctie (rijden zonder gasgeven)
Dankzij deze functie verloopt het rijden op lage snelheid soepeler (inparkeren, file rijden, ...). Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet en de stand D, M of R is geselecteerd, zet de auto zich langzaam in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal bedient).

Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
F Druk op de toets S als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.

112

Rijden

Programma Sneeuw T
F Druk op de toets "T" als de motor is gestart.
De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Dit schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip.
T wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
Om terug te keren naar de autoadaptieve stand kunt u het geselecteerde programma op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.

Handmatige instellingen
F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de zes versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.
F Beweeg de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.
D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, wordt automatisch de eerste versnelling ingeschakeld.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

6

De programma's Sport en Sneeuw werken niet in de handbediende stand.

113

Rijden

Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto stil te zetten.
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display. F Zet de selectiehendel in de stand P;
de melding verdwijnt. Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.

Storing
Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal of en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit is niet gevaarlijk voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u het gaspedaal en het rempedaal
gelijktijdig intrapt, - als u, wanneer de accu geen stroom
levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet.
Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de parkeerrem aantrekken.

114

Opschakelindicator
Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.
Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand.

Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling. - U trapt het gaspedaal in. - Het systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.

Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. Het profiel van de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid blijven altijd bepalende factoren bij het kiezen van de optimale versnelling. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

Rijden

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te
schakelen, - terug te schakelen.

Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven.

6

115

Rijden

Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking
Overgang naar de STOP-stand
Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak gaat het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel branden en wordt de motor in de STOP-stand gezet als het rempedaal wordt ingetrapt of de selectiehendel in de stand N wordt gezet terwijl de auto stilstaat.
Als u in de STOP-stand bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet volledig intrapt, wordt er een melding weergegeven met het verzoek het koppelingspedaal volledig in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden. Als de STOP-stand geactiveerd is, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - Het bestuurdersportier is geopend. - De veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt. - De klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat. - De voorruitontwaseming is ingeschakeld. - Er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.

116

Rijden

Overgang naar de START-stand
Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak gaat het verklikkerlampje "ECO" uit en wordt de motor automatisch gestart als:
- u het rempedaal loslaat terwijl de selectiehendel in de stand A of M staat,
- u, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, de selectiehendel in de stand A of M zet,
- u de achteruitversnelling inschakelt.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand
De START-stand wordt om veiligheids- of comfortredenen automatisch geactiveerd als: - Het bestuurderportier wordt geopend. - De veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt. - De snelheid van de auto hoger is dan
3 km/h bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak. - Er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.).
Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Handmatig uit-/inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het thermische comfort in het interieur op peil te houden, kan het nuttig zijn het Stop & Startsysteem uit te schakelen. Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst moment worden uitgeschakeld. Als de motor is afgezet in de STOP-stand, wordt hij onmiddellijk weer gestart. Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact wordt aangezet.

6

Dit is volkomen normaal.

117

Rijden

Met toets
Druk op deze knop om het systeem uit te schakelen. Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van het lampje van de toets en de weergave van een melding. Als u nogmaals op deze toets drukt, wordt de functie weer ingeschakeld. Het lampje van de toets gaat uit en er wordt een melding weergegeven.

Storing

Met touchscreen
Druk op MENU. Activeer of deactiveer in het menu "Rijden / Auto" de optie "Stop & Start-systeem".
Motorkap openen
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om verwondingen als gevolg van het automatisch inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijadviezen, met name over het rijden op overstroomde wegen.

Bij een storing in het systeem knippert het verklikkerlampje van de toets "ECO OFF" enige tijd en gaat het vervolgens permanent branden.
Laat ze controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto met behulp van de sleutel.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12V-accu. Laat werkzaamheden aan dit type accu alleen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de 12V-accu.

118

Rijden

Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het geleidelijk dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. Door het gaspedaal met kracht in te trappen kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.

Stuurkolomschakelaars
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1 Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer. 2 Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid 3 Toets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid 4 Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsbegrenzer.

Weergave op het display
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

5 Snelheidsbegrenzer AAN/UIT. 6 Snelheidsbegrenzer geselecteerd. 7 Ingestelde snelheid.

6

119

Rijden

Instellingen
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken. - +/- 5 km = lang indrukken. - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt
houden.
F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4.

Pauze
F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

F Draai de rolknop 1 in de stand LIMIT: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).
F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken (bijv. 90 km/h).
120

F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.

Rijden

Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de snelheid wel verhoogd.

Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer

De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de op het display weergegeven ingestelde snelheid gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal. Het knipperen van de ingestelde snelheid in combinatie met het geluidssignaal stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.

F Draai de knop 1 in de stand 0: de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

Storing

In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat ze controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt, - leg nooit meerdere matten op elkaar.

6

121

Rijden

Snelheidsregelaars
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig: daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden, waarbij: - De vierde versnelling moet zijn
ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, - De tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie, - Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A moet zijn geselecteerd en bij een automatische transmissie de stand D moet zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van de dynamische stabiliteitsregeling. De ingestelde tijd kan tijdelijk worden overschreden door het gaspedaal in te trappen. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.

Stuurkolomschakelaars
De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A. 1 Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar. 2 Toets voor het verlagen van de ingestelde
snelheid 3 Toets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid 4 Toets voor het in-/uitschakelen van de
snelheidsregelaar Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Weergave op het display
De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
5 Snelheidsregelaar AAN/UIT. 6 Snelheidsregelaar geselecteerd. 7 Ingestelde snelheid.

122

Rijden

Instellingen

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken. - +/- 5 km = lang indrukken. - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt
houden.

F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).

F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).

Pauze

F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4.

6

123

Rijden
Overschrijden van de ingestelde snelheid

Uitschakelen van de snelheidsregelaar

Storing

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.

F Draai de rolknop 1 in de stand 0: de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat ze controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij druk verkeer. Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - Controleer of de mat goed bevestigd
is. - Leg nooit meerdere matten op elkaar.

124

Parkeerhulp achter
Geluidssignalen

Rijden
Grafische weergave

Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden.
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven.

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken.

De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het scherm worden blokken weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.

6

De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
125

Rijden

Uitschakelen / Inschakelen
Deze functie kan worden gedeactiveerd of geactiveerd via het configuratiemenu van de auto.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het menu "Persoonlijke instelling - configuratie" de optie "Parkeerhulp".
Met touchscreen
Druk op MENU. Activeer of deactiveer in het menu "Rijden / Auto" de optie "Parkeerhulp".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager).

Storing

Als er een storing in het systeem

optreedt bij het inschakelen

of

van de achteruitversnelling, gaat dit verklikkerlampje op het

instrumentenpaneel branden en/

of verschijnt een melding op het

scherm in combinatie met een

geluidssignaal (kort piepsignaal).

Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.).

126

Achteruitrijcamera

Rijden
De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.

De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De beelden van de camera worden weergegeven op het touchscreen. De achteruitrijcamera kan zijn gecombineerd met het parkeerhulpsysteem.

De boven op de beelden weergegeven strepen helpen u de manoeuvre uit te voeren. Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels (bijvoorbeeld andere auto's). Een zekere vervorming van het beeld is normaal.
De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels). De rode streep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. De groene strepen geven een afstand van circa 1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto. De turquoise gebogen lijnen geven de maximale draaicirkels weer.

Wassen met hogedrukspuit Bewaar een afstand van minimaal 30 cm tussen de lans van de hogedrukreiniger en de lens van de camera.

Als het kofferdeksel wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek.

6

127

ADVISEERT

PEUGEOT&TOTAL
EEN SAMENWERKING IN HET TEKEN VAN PRESTATIES!
Sinds 2015 neemt PEUGEOT weer officieel deel aan rallyraids, een van de zwaarste vormen van autosport ter wereld. Voor optimale prestaties in deze monsterrally's voorzien de equipes van PEUGEOT Sport hun PEUGEOT 2008 DKR van TOTAL QUARTZ, een hoogwaardig smeermiddel dat onder de meest extreme omstandigheden de motor optimaal beschermt.
TOTAL QUARTZ beschermt uw motor tegen de tand des tijds.
TOTAL QUARTZ Ineo First is een uiterst hoogwaardig smeermiddel dat door de R&D-teams van PEUGEOT en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De innovatieve technologie van deze speciaal voor PEUGEOT-motoren ontwikkelde motorolie draagt in belangrijke mate bij tot het terugdringen van de CO2-uitstoot en beschermt de motor effectief tegen vervuiling.

Brandstof
Inhoud van de brandstoftank: Ongeveer 50 liter.
Laag brandstofniveau
Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden.
Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een lege brandstoftank (diesel).

Brandstof tanken

Openen

Een sticker aan de binnenzijde van de vulklep geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het type motor in uw auto. Als er minder dan 5 liter brandstof getankt wordt, wordt deze stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofmeter.

F Trek de handgreep omhoog.

Bij het openen van de brandstofvulklep kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit.

Praktische informatie
F Open de vuldop door hem een kwart omwenteling linksom te draaien.

F Verwijder de vuldop en plaats deze op de steun (aan de klep).
F Vul de brandstoftank. Laat het vulpistool maximaal drie keer afslaan, aangezien er anders storingen kunnen optreden.
F Plaats de vuldop terug en sluit de dop door hem een kwart omwenteling rechtsom te draaien.
F Druk de brandstofvulklep dicht.

7

Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart.

129

Praktische informatie

Onderbreking brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging die bij een aanrijding onmiddellijk de brandstoftoevoer afsluit.

Tankbeveiliging (diesel)
(Volgens land van bestemming.) Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.
Werking

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan (die dan wel gevuld moet zijn met diesel) is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.

Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Niet alle auto's met een dieselmotor zijn voorzien van een tankbeveiliging. Daarom adviseren wij u voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOTnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

130

Praktische informatie

Compatibiliteit van brandstoffen
Brandstof voor benzinemotoren
De uitvoeringen met benzinemotor kunnen rijden op biobrandstoffen die voldoen aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen en verkrijgbaar zijn bij tankstations.
Benzine die voldoet aan de norm EN228 en is gemengd met een biobrandstof die voldoet aan de norm EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001 mogen worden gebruikt.
Brandstof voor dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%),

Diesel die voldoet aan de richtlijn EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet aan de richtlijn EN15940 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor de dieselmotor van uw auto. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor "Zware rijomstandigheden") strikt worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Alleen het gebruik van dieseladditieven die voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden. Als desondanks de motor bij een temperatuur lager dan -15 °C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even in een garage of verwarmde werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen. In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen. Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.

7
131

Praktische informatie

AdBlue® en SCR-systeem voor BlueHDi-dieselmotoren

SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue® wordt genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot 85% stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (deze zijn niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu).

Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te rijden, moet tussentijds AdBlue®. worden bijgevuld.

Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.

De AdBlue® bevindt zich in een specifiek reservoir van ongeveer 17 liter. De actieradius bedraagt ongeveer 20.000 km. Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden tot het reservoir leeg is, wordt automatisch een waarschuwingssysteem geactiveerd.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem goed blijft werken, wordt bij elke periodieke onderhoudscontrole aan uw auto in het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats het reservoir van de AdBlue® bijgevuld.

Als het AdBlue®-reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart. Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet. Neem bij een storing in het SCR-systeem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1.100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert. In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de auto stilvalt.

132

Praktische informatie

Bijvullen van AdBlue®
Het AdBlue®-reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.
Bevriezing van AdBlue® AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 °C. Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue®-reservoir waardoor u onder alle weersomstandigheden kunt blijven rijden.

Gebruiksvoorschriften
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard). Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie. Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon of jerrycan. Als het AdBlue® niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

Gebruik uitsluitend AdBlue® die aan de norm ISO 22241 voldoet.
Verdun de AdBlue® nooit met water. Giet nooit AdBlue® in de brandstoftank.
De verpakking in flacons of jerrycans met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen. U kunt 1,89 liter flacons of 5 liter jerrycans krijgen bij een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Vul nooit AdBlue® bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens.

7

133

Praktische informatie

Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen rond -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25 °C. Het is raadzaam de flacons en jerrycans koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar. Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat. Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder is, bevriest het AdBlue® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue® niet in uw auto.

F Zet het contact uit en haal de sleutel uit het contactslot.

Voer de lege AdBlue®-flacons of -jerrycans niet als huisvuil af. Deponeer ze in een daartoe bestemde container of breng ze naar uw verkooppunt.

F Maak de plastic dop los.
F Steek uw vingers in de opening en draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom.
F Verwijder de dop door hem voorzichtig omhoog te trekken, zonder hem los te laten.

134

Praktische informatie

F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir.

F Pak een flacon AdBlue®. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue®-reservoir van uw auto giet.
Belangrijk: als het AdBlue®reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer opnieuw starten - moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter vloeistof (twee flacons van 1,89 liter).

Spoel gemorste vloeistof onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Als de vloeistof is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water.
F Breng de blauwe dop aan op de vulopening en draai deze een 6e omwenteling naar rechts tot de aanslag.
F Breng de plastic dop aan door hem op de opening vast te klikken.
F Plaats de opbergkist met het gereedschap weer terug.
F Plaats de vloerplaat van de bagageruimte terug en sluit het kofferdeksel.

Verzeker u er na het vullen van het AdBlue-reservoir van dat er niemand in de auto zit en vergrendel de auto vervolgens. Wacht minimaal 5 minuten zonder de auto te openen, ontgrendel de auto vervolgens en zet het contact aan zonder de motor te starten. Wacht minimaal 10 minuten en start vervolgens de motor.

Voer de lege AdBlue®-flacons niet als huisvuil af. Deponeer ze in een daartoe bestemde container of breng ze naar uw verkooppunt.

7

135

Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd voorzichtig weg en rij even met een snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.
136

Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

Maat van de af fabriek gemonteerde
banden

Maximale afmeting van de schakels

185/65 R15 195/55 R16

9 mm

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audio- en communicatiesysteem, de ruitenwissers, de dimlichten, de plafonniers enzovoort nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.

Praktische informatie

Inschakelen van de eco-mode
Als deze tijd is verstreken, geeft een melding op het display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog ongeveer 10 minuten worden voortgezet met de handsfree set van het audiosysteem.
Uitschakelen van de eco-mode
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.
F Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze minstens vijf minuten draaien.

7

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende rubriek).

137

Praktische informatie

Ruitenwisserbladen vervangen

Voordat u een ruitenwisserblad demonteert

Monteren
F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en klik het vast.
F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.

F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers op het midden van de voorruit te positioneren.

Na het monteren van een ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan. F Bedien nogmaals de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.

Verwijderen
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het ruitenwisserblad los en verwijder
het.

138

Praktische informatie

Trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijadviezen voor het trekken van een aanhanger.

Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Neem de maximaal toegestane trekgewichten in acht die staan vermeld op het kentekenbewijs of in de technische gegevens van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de gewichten (en aanhangergewichten indien van toepassing voor uw auto).
Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.

Sneeuwscherm(en)
(Volgens land van bestemming.) Afneembaar scherm dat een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur moet voorkomen. Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van één of twee schermen.
Monteren
F Breng het sneeuwscherm aan op de voorbumper.
F Zet het scherm vast door de bevestigingsclips op de omtrek één voor één aan te drukken.
Verwijderen
F Wip met een schroevendraaier de bevestigingsclips één voor één los.
Vergeet niet het sneeuwscherm (of de sneeuwschermen) te verwijderen bij: - een buitentemperatuur hoger
dan 10 °C, - het trekken van een aanhanger, - een snelheid hoger dan 120 km/h.

7

139

Praktische informatie
Onderhoudstips
In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhoud van uw auto.

Allesdragers
Gebruik uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd raakt uitsluitend voor uw auto goedgekeurde allesdragers.

Maximaal toegestane daklast op de allesdragers: 75 kg. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers en de verankeringspunten op het dak te voorkomen. Raadpleeg de landelijke wetgeving met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto.

Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten op het dakframe. Deze punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn gesloten. Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten op de rand van het dak. Houd u aan de montagevoorschriften en de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in de handleiding die met de allesdragers is meegeleverd.
140

Onder de motorkap
Openen

Praktische informatie

F Trek de hendel aan de onderzijde van het dashboard naar u toe.

F Duw de veiligheidshaak naar links en til de motorkap op.
Open de motorkap niet als het stormt. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).
In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken.

F Neem de motorkapsteun uit de houder. F Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing
om de motorkap geopend te houden.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. F Bevestig de motorkapsteun in de houder. F Laat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.

7

141

Praktische informatie
Motoren
Benzine

1 Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2 Koelvloeistofreservoir. 3 Luchtfilter. 4 Remvloeistofreservoir. 5 Accu. 6 Zekeringkast. 7 Oliepeilstok. 8 Vuldop motorolie. 9 Handopvoerpomp (diesel).

De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok en de olievuldop is afhankelijk van de motoruitvoering.
Diesel

Gebruik nooit een hogedrukreiniger voor het reinigen van de motorruimte om beschadiging van het elektrische systeem te voorkomen.

De afbeelding van deze motor dient als voorbeeld. De plaats van de oliepeilstok, de olievuldop en de handopvoerpomp is afhankelijk van de motoruitvoering.
142

Praktische informatie
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Motorolieniveau
Dit niveau kan worden gecontroleerd met de oliepeilstok onder de motorkap. Bekijk de afbeelding van de motorruimte voor de locatie van de peilstok.
Om een betrouwbare meting te garanderen moet de auto op een vlakke ondergrond staan en moet de motor ten minste 30 minuten niet hebben gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5.000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.

Controle met de peilstok
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over en in het bijzonder de plaats van de oliepeilstok.
F Trek aan het gekleurde uiteinde om de oliepeilstok volledig uit de schacht te trekken.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt.

Als u ziet dat het peil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start dan de motor niet.

- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken MINI, vul dan altijd motorolie bij.

7

143

Praktische informatie

Motorolie bijvullen
Eigenschappen van de olie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. Bekijk de afbeelding van de motorruimte voor de locatie van de olievuldop van uw auto. F Draai de dop van de vulopening. F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken). F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok. F Vul indien nodig nog olie bij. F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto. Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, nooit additieven in de motorolie.

Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.
Vloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven vloeistof.

144

Praktische informatie

Koelvloeistofniveau
Controleer het koelvloeistofniveau regelmatig. Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau controleert en koelvloeistof bijvult. De motor van uw auto kan door een te laag koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken. Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken "MINI" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Bovendien staat het koelsysteem onder druk. Wacht na het afzetten van de motor daarom ten minste één uur alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren. Wanneer u met spoed werkzaamheden moet uitvoeren, neem dan, om brandwonden te voorkomen, een doek en draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven vloeistof.
De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)vullen van het reservoir met water afgeraden. Gebruik onder winterse omstandigheden vloeistof op ethanol- of methanolbasis.

Niveau brandstofadditief (dieselmotor met roetfilter)

Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display (afhankelijk van de uitvoering).

Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

7

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
145

Praktische informatie

Controles

Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking

heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.

Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde

werkplaats.

12V-accu

Luchtfilter en interieurfilter

De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12V-accu de desbetreffende rubriek voor meer informatie en de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven intervallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Roetfilter (Diesel)

Als het roetfilter vervuild begint te

raken, wordt u hierop geattendeerd

door het permanent branden

of

van dit lampje in combinatie met

een waarschuwingsmelding op

het display (afhankelijk van de

uitvoering).

Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de

omstandigheden het toelaten, met een snelheid

van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje

dooft.

Als het lampje blijft branden, is het minimale

brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de

rubriek "Niveau brandstofadditief".

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

146

Praktische informatie

Handgeschakelde versnellingsbak
De elektronisch gestuurde versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.
Elektronisch gestuurde versnellingsbak
De elektronisch gestuurde versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.
Automatische transmissie
De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.

Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Slijtage remschijven
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

7

147

Storingen verhelpen

Brandstoftank leeg (diesel)

Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de motoren en in het bijzonder de plaats van de onderdelen onder de motorkap. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de dieseltankbeveiliging.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure.

HDi 92-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F Open de motorkap. F Bedien de handopvoerpomp totdat u
weerstand voelt (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Sluit de motorkap.

BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer. F Bedien de startmotor om de motor te
starten.

148

Bandenreparatieset
De bandenreparatieset bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Toegang tot de set

Storingen verhelpen
Samenstelling van de set

Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.

1. 12V-compressor, met geïntegreerde manometer.
2. Flacon met afdichtmiddel, met slang.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen.

3. Sticker met snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om hem/haar te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

8

Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h.

149

Storingen verhelpen
Reparatiemethode
F Zet het contact af. F Plak de sticker met snelheidslimiet in de
auto. F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.

F Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats.

F Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze aan de desbetreffende uitsparing van de compressor.
F Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel.
Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band.

F Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet hem stevig vast.

150

F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit.

Storingen verhelpen
F Zet de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set.

F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.

F Activeer de compressor door de schakelaar in de stand "l" te zetten tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op terugslag).
Als na 5 tot 7 minuten de bandenspanning van 2 bar niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

8

151

Storingen verhelpen

Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld. Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.

Controle / aanpassen bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de bandenspanning te controleren of de banden op spanning te brengen.

F Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats.
F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen.
F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem stevig vast.

F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit.
F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.

152

F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten en breng de band op de spanning die is aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto. Om de bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte knop op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel.
F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt, de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set en berg deze op.

Controlesysteem bandenspanning Het verklikkerlampje voor een te lage bandenspanning zal na het repareren van een wiel blijven branden tot het systeem is gereset.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem.
Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het bandenspanningscontrolesysteem worden gereset. Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Bandenspanningscontrolesysteem.

Storingen verhelpen
8
153

Storingen verhelpen

Reservewiel

In het geval van een lekke of beschadigde band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.

Toegang tot het gereedschap

Beschikbaar gereedschap

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden dan hieronder beschreven.

Het gereedschap bevindt zich onder de vloerplaat. Toegang: F Open het kofferdeksel. F Til de vloerplaat op en verwijder hem. F Verwijder de opbergkist met het
gereedschap.

1 Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.
2 Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
3 Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.
4 Sleepoog.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het slepen van de auto.
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een beschadigde band.

De krik is onderhoudsvrij.

De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/EG over machines.
154

Toegang tot het reservewiel

Verwijderen van het wiel
F Maak de opbergkist met het gereedschap los uit de klemmen (volwaardig reservewiel).

Het reservewiel bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte. Afhankelijk van de motoruitvoering is de auto voorzien van een volwaardig reservewiel of een noodreservewiel (BlueHDi 100).

F Draai de centrale moer los. F Verwijder het bevestigingssysteem (moer
en bout). F Til het reservewiel aan de achterzijde op
en trek het naar u toe. F Verwijder het wiel uit de bagageruimte.

Storingen verhelpen
8
155

Storingen verhelpen
Terugplaatsen van het wiel

F Leg het reservewiel in de reservewielbak. F Draai de moer op de bout enkele
omwentelingen los. F Plaats het bevestigingssysteem (moer en
bout) op het midden van het wiel. F Draai de centrale moer vast tot deze klikt
en het wiel goed vastzit.

F Bevestig de opbergkist met het gereedschap (volwaardig reservewiel).
Als er geen wiel in de reservewielbak ligt, kan het bevestigingssysteem (moer en bout) niet teruggeplaatst worden.

156

Storingen verhelpen

Verwijderen van het wiel
Stilzetten van de auto
Zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling in* om de wielen te blokkeren. Controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Zorg ervoor dat de krik goed op één van de daarvoor bestemde plaatsen wordt gezet. Als de krik verkeerd wordt gebruikt, wordt de auto niet voldoende ondersteund en kan de auto van de krik vallen. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

Werkwijze
Gebruik geen andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik.

Wiel met wieldop Verwijder bij het demonteren van het wiel eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Haal bij het monteren van het wiel de wielbouten aan en breng daarna de wieldop aan; plaats de wieldop zo dat de uitsparing zich ter hoogte van het ventiel bevindt en druk de wieldop vervolgens rondom vast met de palm van uw hand.

F Verwijder de sierdoppen met het gereedschap 3 (lichtmetalen velgen).
F Draai de wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1.

8

* Stand R van de elektronisch gestuurde versnellingsbak; stand P van de automatische transmissie.
157

Storingen verhelpen

F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat het voetstuk loodrecht onder één van de twee steunpunten A (voor) of B (achter) is geplaatst. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of losse ondergrond kan de krik wegglijden of wegzakken - Kans op letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik losschieten - Kans op letsel!
158

Storingen verhelpen

F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

Monteren van het wiel

Opbergen van het wiel met de beschadigde band Het wiel met de beschadigde band kan onder de vloerplaat van de bagageruimte worden opgeborgen, in de bak van het volwaardige reservewiel. Verwijder bij het opbergen van een lichtmetalen velg eerst de naafdop om het bevestigingssysteem (moer en bout) te kunnen plaatsen. Als de auto is voorzien van een noodreservewiel, kan het wiel met de beschadigde band niet onder de vloerplaat van de bagageruimte worden opgeborgen. Het wiel moet dan in de bagageruimte worden opgeborgen; gebruik een hoes om de bagageruimtebekleding te beschermen.

Bevestiging van het reservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het reservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Na het verwisselen van het wiel Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.

8

F Verwijder het wiel. 159

Storingen verhelpen
Werkwijze

F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de bouten met de hand vast. F Draai de bouten enigszins vast met alleen
de wielsleutel 1.

F Laat de krik volledig zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.

F Draai de bouten vast met alleen de wielsleutel 1.
F Bevestig de sierdoppen op de bouten (lichtmetalen velgen).
F Berg het gereedschap op in de kist.

160

Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met
een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen; F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product; F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). F Raak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek. Het is van belang dat u uitsluitend lampen van anti-ultraviolet (UV) toepast om beschadiging van de koplamp te voorkomen. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

Verlichting vóór
Halogeenlampen
1 Richtingaanwijzer (PY21W). 2 Grootlicht (H1). 3 Dimlicht (H7LL). 4 Parkeerlichten (W5W).
Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

Storingen verhelpen
Halogeenlampen met dagrijverlichting en mistlampen

1 Richtingaanwijzer (PY21W). 2 Grootlicht (H1). 3 Dimlicht (H7LL). 4 Dagrijverlichting / parkeerlicht (LED). 5 Mistlampen vóór (H11).
Lichtgevende diodes (leds) Neem voor het vervangen van dit type lampen contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

8
161

Storingen verhelpen
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van de richtingaanwijzerlamp (links of rechts) betekent dat één of meerdere lampen aan die zijde defect zijn.

De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.

Grootlicht

F Draai de stekker een kwart omwenteling linksom.
F Trek de lamphouder los. F Vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
162

F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F Maak de lamphouderunit los. F Verwijder de lamphouder. F Vervang de lamp.
Breng de lamphouderunit om deze te monteren weer aan in de behuizing en zet de klem vast.
Zorg ervoor dat de beschermkap wordt geplaatst met de lip naar boven gericht.

Dimlicht

Parkeerlicht

Storingen verhelpen
Mistlampen vóór

F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F Duw de volledige lamphouderunit iets naar binnen om één van de twee borglippen los te maken.
F Maak vervolgens de tweede borglip los. F Verwijder de lamphouder. F Vervang de lamp.
Duw de lamphouderunit om deze te monteren weer in de behuizing tot de twee borglippen vastklikken. Zorg ervoor dat de beschermkap wordt geplaatst met de lip naar boven gericht.

F Trek aan de lip om de beschermkap te verwijderen.
F Verwijder de lamphouder. F Vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Zorg ervoor dat de beschermkap wordt geplaatst met de lip naar boven gericht.

F Steek een platte schroevendraaier tussen de lampunit en de behuizing.
F Wip de behuizing voorzichtig los.
8
F Verwijder de twee bevestigingsbouten van de module.
F Neem de module uit de behuizing. 163

Storingen verhelpen

Zijknipperlichten

F Druk op de borgklem en maak de stekker los.
F Draai de lamphouder los door deze een kwart omwenteling linksom te draaien.
F Verwijder de lamphouder. F Vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Voor vragen over het vervangen van lampen kunt u contact opnemen met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

F Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de carrosserie.
F Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los.
F Neem de stekker van het zijknipperlicht los. F Vervang de unit.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Een nieuw exemplaar is verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

164

Achterlichten

Deze lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden vervangen:
F Open het kofferdeksel. F Verwijder het rooster in de bekleding aan
de desbetreffende zijkant.
F Neem de stekker van de lamp los.

Storingen verhelpen

1 Remlicht/parkeerlicht (P21/4W).
2 Parkeerlicht (P21/4W). 3 Richtingaanwijzer (PY21W). 4 Achteruitrijlicht (P21W).
of Mistachterlicht (PR21W).

F Draai de moer los en verwijder hem. F Trek de lichtunit van buitenaf voorzichtig en
recht uit zijn behuizing.

F Verwijder de vier bouten en trek de fitting los.
F Draai de defecte lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Druk de lichtunit goed in de steungoot in de lengteas van de auto.
Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting is gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast, om te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt.

8

165

Storingen verhelpen
Derde remlicht (W5W)
Het derde remlicht is bereikbaar vanaf de achterbank en bevindt zich in de behuizing op de hoedenplank.

Kentekenplaatverlichting (W5W)

F Trek het deksel naar u toe en vervolgens omhoog om het te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.

F Maak de lamphouder los door de twee borglippen omhoog te bewegen en verwijder hem.
F Vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.
Zorg ervoor dat het deksel goed op de steun is geplaatst alvorens het deksel vast te klikken.

F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken en verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

166

Een zekering vervangen
Toegang tot het gereedschap

De tang voor het verwijderen van zekeringen is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard. F Trek het deksel eerst rechtsboven en dan
linksboven los. F Verwijder het deksel en keer het om.

F Maak de tang los.

Storingen verhelpen
8
167

Storingen verhelpen

Zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F De oorzaak van de storing te achterhalen om deze te verhelpen.
F Alle stroomverbruikers uit te schakelen. F De auto stil te zetten met het contact uit. F De defecte zekering op te sporen met
behulp van de zekeringtabellen en de schema's op de volgende bladzijden.

Het vervangen van een zekering door een andere dan in de volgende tabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Voor ingrepen aan een zekering geldt: F Gebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is. F Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (dezelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (kans op brand).
Mocht de storing kort na het vervangen van de zekering terugkeren, laat dan de elektrische uitrusting controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
168

Goed Defect Tang

Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen of geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.

Storingen verhelpen

Zekeringen dashboard

De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).
Toegang tot de zekeringen
F Trek het deksel eerst rechtsboven en dan linksboven los.

Zekering
F02
F09 F11
F13
F14 F16 F17 F18 F19 F23 F26 F27 F28

Stroomsterkte Functies

Koplamphoogteverstelling, diagnoseaansluiting,

5 A

bedieningspaneel airconditioning.

5 A

Alarmsysteem (af fabriek of inbouw achteraf).

5 A

Extra verwarming.

5 A

Parkeerhulp (af fabriek of inbouw achteraf).

10 A 15 A 15 A 20 A 5 A 5 A 15 A 15 A 5 A

Bedieningspaneel airconditioning. Aansteker, 12V-aansluiting. Audiosysteem, radio (inbouw achteraf). Audiosysteem / Bluetooth, radio (inbouw achteraf). Monochroom display C. Plafonniers, kaartleeslampjes. Claxon. Ruitensproeierpomp. Stuurslot.

8

169

Storingen verhelpen

Zekering F29 F30 F31 F32 F33 F34 F35 F36 F37

Stroomsterkte Functies

-

Niet gebruikt.

10 A

Verwarmde buitenspiegels.

25 A

Achterruitverwarming.

-

Niet gebruikt.

30 A

Elektrische ruitbediening vóór.

30 A

Elektrische ruitbediening achter.

30 A

Stoelverwarming vóór.

-

Niet gebruikt.

20 A

Servicecentrale trekhaak.

170

Zekeringen motorruimte

Storingen verhelpen

De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los. F Vervang de zekering. F Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.

Zekering F14 F15 F16
F18 F19 F29 F30

Stroomsterkte Functies

15 A

Verwarming onderzijde voorruit.

5 A

Aircocompressor.

15 A

Mistlampen vóór.

10 A

Grootlicht rechts.

10 A

Grootlicht links.

40 A

Ruitenwissermotor vóór.

80 A

Gloeibougies (diesel).

8
171

Storingen verhelpen

12 V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.

Algemeen

Toegang tot de accu

Loodstartaccu's

Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavelzuur en lood. Deze moeten worden verwerkt conform de regelgeving en mogen in geen geval met het huishoudelijke afval worden weggegooid. Breng gebruikte batterijen van de afstandsbediening en gebruikte accu's naar een speciaal inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn.

Uitvoeringen met het Stop & Startsysteem zijn voorzien van een speciale 12V-loodaccu. Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Probeer een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie nooit aan te duwen of slepen om de motor te starten.

De accu bevindt zich onder de motorkap.
Toegang: F Open de motorkap via hendel in het
interieur en gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde. F Bevestig de motorkapsteun. F Verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool (+). De minpool (-) van de accu is niet bereikbaar. Op de motor is een afzonderlijk massapunt aangebracht.

172

Storingen verhelpen

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels of een startbooster.
Start de motor nooit door een acculader aan te sluiten. Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger. Controleer altijd eerst of de hulpaccu een nominale spanning van 12 V en een capaciteit minimaal gelijk aan die van de ontladen accu heeft. De twee auto's mogen elkaar niet raken. Schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting, enz.) van beide auto's uit. Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor (koelventilator, riem, enz.) bevinden. Maak de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait.

F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B of de startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B of de startbooster (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu.

F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien.
F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen.
F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om het laadniveau van de accu op een correct peil te krijgen.

Een aantal functies, waaronder het Stop & Start-systeem, is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

8

173

Storingen verhelpen

Laden met behulp van een acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om het laadniveau van de accu op een voldoende peil te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden: - Als u voornamelijk korte ritten maakt. - Voordat de auto meerdere weken niet
wordt gebruikt.

F Zet het contact af. F Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.) uit.

Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u zelf de accu van uw auto gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodaccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft.

F Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn.

F Beweeg het kunststof kapje van de

pluspool (+) omhoog (indien aanwezig).

Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan:

Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.

- De rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A.
- De zwarte minkabel (-) op het

De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.

massapunt C van de auto. F Zet na afloop van het laden eerst acculader
B uit voordat u de kabels losneemt van

accu A.

174

Als deze sticker is aangebracht, mag uitsluitend een 12 V-lader worden gebruikt. Anders kan de elektrische uitrusting van het Stop & Start-systeem ernstig beschadigd raken.
Probeer nooit om een bevroren accu te laden - Risico op explosie! Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig en corrosief zuur).

Storingen verhelpen

Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat gebruiken, koppel dan de 12V-accu los. Op deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te starten. Alvorens de accu los te koppelen moet u de volgende handelingen uitvoeren: F Sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, kofferdeksel, ruiten). F Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.) uit. F Zet het contact uit en wacht vier minuten. U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los te nemen.

Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem B te ontgrendelen.
F Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te verwijderen.

Aansluiten van de plusklem (+)

F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog. F Plaats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+). F Druk de accupoolklem B volledig omlaag. F Beweeg de hendel A omlaag om de
accupoolklem B te vergrendelen.

8

175

Storingen verhelpen
Na het opnieuw aansluiten van de accu
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten alvorens de motor te starten, om de elektronische systemen te initialiseren. Mochten er zich na deze handeling kleine storingen blijven voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het zelf opnieuw initialiseren van bepaalde systemen/functies zoals: - De sleutel met afstandsbediening. - De datum en de tijd. - De voorkeuzezenders.
Wanneer kort na afloop van de eerste keer starten van de motor opnieuw wordt gestart, is het mogelijk dat het Stop & Start-systeem niet beschikbaar is. In dat geval werkt het systeem pas weer als de auto gedurende een bepaalde periode, die afhankelijk is van de omgevingstemperatuur en de laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur), niet is gebruikt.
176

Slepen van de auto
Procedure voor het slepen van uw auto.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte. Toegang: F Open het kofferdeksel. F Til de vloerplaat op en verwijder hem. F Neem het sleepoog uit de houder.

Storingen verhelpen

Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de remen stuurbekrachtiging niet. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf: - als de auto is gestrand op de
autosnelweg; - bij auto's met vierwielaandrijving; - als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem los te zetten; - bij takelen met slechts twee wielen op de grond; - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang.

8

177

Storingen verhelpen

Slepen van uw auto

Slepen van een andere auto

F Maak het klepje in de voorbumper los door op het linker gedeelte ervan te drukken.
F Draai het sleepoog volledig vast. F Bevestig de sleepstang.

Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. Auto's met een automatische transmissie of elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N. Als dit voorschrift niet wordt opgevolgd, kunnen bepaalde onderdelen (remsysteem, aandrijving, ...) beschadigd raken en werkt de rembekrachtiger na het starten van de motor mogelijk niet meer.
F Ontgrendel het stuurslot door de contactsleutel één stand naar rechts te draaien en zet de parkeerrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van de twee auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.

Deze manier van slepen is strikt verboden (kans op beschadiging van uw auto).

178

Motoren en specificaties
De motorspecificaties (cilinderinhoud, max. vermogen, brandstof, CO2-uitstoot enz.) van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en de commerciële documentatie van uw auto. Deze gegevens komen overeen met de op de motortestbank gehomologeerde waarden, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Gewichten en aanhangergewichten
De gewichten en aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie van uw auto. U vindt deze waarden ook op het plaatje of de sticker van de constructeur. Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gewicht rijklaar staat gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder (75 kg). Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1.000 meter. Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de (met of zonder gereedschap afneembare) trekhaakkogel mag rusten. MTAC: maximaal technisch toegestaan totaalgewicht. MTRA: maximaal toegestaan treingewicht.

Technische gegevens

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 °C bedraagt, moet het aanhangergewicht worden verminderd.

Houd er rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag. Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Wanneer de buitentemperatuur hoog is, adviseren wij u de motor 1 tot 2 minuten te laten draaien nadat de auto is gestopt, zodat hij kan afkoelen.

9

179

Technische gegevens
Benzine

Motoren

PureTech 82

PureTech 82 S&S

VTi 115

Versnellingsbak

Handgeschakeld, 5 versnellingen (BVM5)

Elektronisch gestuurd, 5 versnellingen (ETG5)

Handgeschakeld, 5 versnellingen (BVM5)

Automaat, 6 versnellingen
(EAT6)

Code

EB2 F MA

Type variant uitvoering: DD... Cilinderinhoud (cm3) Max. vermogen: ECE-norm (kW)*

HMZ6 1.199
60

HMZ6/PS 1.199 60

Brandstof

Loodvrij 91 RON tot 98 RON

Loodvrij 91 RON tot 98 RON

Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%

450

500

Aanhanger ongeremd

450

450

Aanbevolen kogeldruk

55

55

NFP0 NFP6

EC5 F
1.587 85

NFPT

Loodvrij 91 RON tot 98 RON

750 580 55

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).
180

Diesel
Motor
Versnellingsbak
Code
Type variant uitvoering: DD... Cilinderinhoud (cm3) Max. vermogen: ECE-norm (kW)* Brandstof Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12% Aanhanger ongeremd Aanbevolen kogeldruk

HDi 92

Handgeschakeld, 5 versnellingen (BVM5)

DV6 DM (Euro 4)

DV6 D

9HJC

1.560 68
Diesel 750 580 55

9HP0

Technische gegevens
BlueHDi 100 Handgeschakeld, 5 versnellingen
(BVM5) DV6 FD BHY6
1.560 73
Diesel 750 580 55

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

9
181

Technische gegevens
Afmetingen (in mm)
182

Identificatie
De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van
de auto.

A Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij het interieurfilter aan passagierszijde.
B Voertuigidentificatienummer op het dashboard. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.
C Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan de bestuurderszijde aangebracht. De sticker bevat de volgende informatie: - De bandenspanning, onbeladen en met volle belading. - De bandenmaat. - De bandenspanning van het reservewiel. - De kleurcode van de lak.

D Constructeursplaatje. Dit nummer staat op een eenmalige sticker aan de onderzijde van de rechter middenstijl.
Het rijden met een te lage bandenspanning vergroot het risico van een klapband.

Technische gegevens

De auto kan af fabriek voorzien zijn van banden met hogere belastings- en snelheidsindexen dan de waarden die op de sticker staan vermeld, zonder dat dit van invloed is op de bandenspanning.
Bandenspanning controleren Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. De op de sticker aangegeven bandenspanningen gelden voor koude banden. De banden zijn warm nadat u ten minste 10 minuten of 10 kilometer hebt gereden met een snelheid van meer dan 50 km/u. In dat geval moet u de bandenspanning 0,3 bar (30 kPa) verhogen ten opzichte van de op de sticker aangegeven waarden.
Verlaag nooit de spanning van een warme band.

Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik.

9

183

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Audiosysteem / Bluetooth
Uw autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Basisfuncties
Het volume instellen.
VOL+

Aan / Uit

Functie TA

TA

(verkeersinformatie) AAN/UIT.

Lang indrukken: toegang tot

de soort informatie.

Selecteren van de geluidsbron: Radio, CD, AUX, USB, Streaming. Aannemen van een binnenkomende oproep.

Handmatig stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/ volgende MP3. Selecteren van de vorige/ volgende map / genre / artiest / afspeellijst van het USBapparaat. Navigeren in een lijst.
Toegang tot het hoofdmenu.

184

Automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD, USB, Streaming audio. Navigeren in een lijst.

Omhoog in de menustructuur. Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

Ongedaan maken van de

BACK

huidige bewerking.

Omhooggaan in een

structuur (menu of map).

Bevestigen of weergave van het snelmenu.

Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van de CD of de MP3afspeellijsten. Lang indrukken: ordenen van MP3-/WMA-bestanden / bijwerken van de lijst met ontvangen radiozenders.

Instellen van de geluidsweergave: klank, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling, balans links/rechts, balans voor/achter, automatische volumeregeling.
Selecteren van de weergave op het scherm: Volledig scherm: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is)/ In een venster: Audio (of telefoon als er een gesprek gaande is)/ - Tijd of Boordcomputer. Lang indrukken: scherm uit (DARK).
Selecteren van het golfbereik AM/FM.

Stuurkolomschakelaars Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer. CD/USB: ingedrukt houden: terugspoelen. Een item in de lijst overslaan.
Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.
Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Een item in de lijst overslaan.
Verhogen van het geluidsvolume.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.
Radio: selecteren van vorige/ volgende voorkeuzezender. USB: selecteren van het genre/de artiest/de map uit de lijst, afhankelijk van de indeling. Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

Verlagen van het geluidsvolume.

.
185

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Hoofdmenu
Display C
"Multimedia": Parameters media, Radio-instellingen.
"Telefoon": Bellen, Beheer index, Beheer telefoon, Gespr. beëindigen.
"Boordcomputer": Logboek waarschuw..

Audio
Radio
Selecteren van een radiozender
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in het audiosysteem.

"Bluetooth-verbinding": Beheer aansluitingen, Extern apparaat zoeken.
"Persoonlijke instelling configuratie": Parameters van de auto definiëren, Taalkeuze, Configuratie beeldscherm, Keuze van eenheden, Datum en tijd instellen.

Druk herhaalde malen op de toets SRC/TEL om de radio te selecteren.
Druk op BAND om het golfbereik te selecteren.

186

Druk op LIST om de lijst met opgeslagen zenders in alfabetische volgorde weer te geven.
Draai de rolknop om de gewenste zender te selecteren en druk erop om te bevestigen.
Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...).
Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op de rolknop om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer "RDS" en bevestig uw keuze. Op het scherm verschijnt "RDS".

TA-berichten beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op TA om de weergave van

TA

verkeersinformatie in of uit te

schakelen.

Tekstberichten weergeven
Tekstberichten worden door een radiozender meegestuurd en hebben betrekking op het radioprogramma of de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Display C
Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op OK om naar het contextmenu te gaan.
Draai de rolknop om "INFO ZENDER" te selecteren en druk erop om uw instelling op te slaan.

.
187

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Audio-CD
Een CD afspelen
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/TEL en selecteer "CD". Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
188

Druk op de toets LIST om de lijst met nummers van de CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/ achteruit spoelen.

CD, USB
Informatie en tips
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of "wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot 320 Kbps.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd daarbij speciale tekens (bijv.: " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn. Het maximum aantal bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.

Op één CD kunt u maximaal 255 MP3bestanden zetten, verdeeld over maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd. Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld. Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit. Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.
Sluit geen externe harde schijf of USBapparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort. Hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken.

Een MP3-CD afspelen
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op de USB-aansluiting.
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). Dit kost enkele seconden tot enkele minuten. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd zijn naar FAT32 (File Allocation Table).

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per map te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden.
Als er al een CD in het apparaat zit of een USBstick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op SRC/TEL en selecteer "CD" of "USB".
Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.

Draai de rolknop om de

vorige of volgende map te

selecteren.

.

189

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/ achteruit spoelen.
Druk op LIST om de menustructuur van de mappen weer te geven. Selecteer een regel in de lijst.
Selecteer een nummer of een map.
Omhoog in de menustructuur.
BACK
190

Naar het volgende/vorige muziekstuk.

USB-stick - Afspeellijsten indelen
Druk even op LIST of op MENU, selecteer "Multimedia", dan "Parameters media" en ten slotte "Indeling afspeellijst kiezen" om de indelingen weer te geven.

Druk na het kiezen van de indeling ("Per map", "Per artiest", "Per genre", "Per playlist") op de rolknop. Druk vervolgens op de rolknop om uw keuze te bevestigen en de wijzigingen op te slaan. - Per map: alle mappen met
audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Per artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - Per genre: alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - Per playlist: zoals weergegeven in de playlist.

APPLE®-spelers of draagbare speler
U kunt de audiobestanden van een Mass Storage Device* via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USBaansluiting aan te sluiten.
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto. Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple®-speler om zeker te zijn van een goede verbinding. De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple®-speler. De Apple®-speler moet er een van de vijfde generatie of een recentere versie zijn.

* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw speler.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
.
191

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

AUX-ingang (AUX)
Druk herhaalde malen op SRC/TEL om "AUX" te selecteren.
Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in.
Stel dan het geluidsvolume van VOL+ de autoradio van de auto in.
VOL-
De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat.

Streaming - Audio via Bluetooth
Afhankelijk van de technische specificaties van de telefoon
Met streaming audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetoothprofielen (A2DP/AVRCP) ondersteunen.
De telefoon koppelen: zie het hoofdstuk TELEFOON.
Activeer de bron Streaming door op de toets SRC/ TEL te drukken. U kunt het afspelen aansturen via het bedieningspaneel van het audiosysteem. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.

Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes: - Normaal: de nummers worden in
de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. - Shuffle: de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Shuffle uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Herhaling: alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld.
Druk op de rolknop om naar het contextmenu te gaan. of Druk op MENU.

In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden. De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon.
192

Selecteer "Multimedia" en bevestig.
Selecteer "Parameters media" en bevestig.

Selecteer "Afspeelmodus" en bevestig.
Kies de gewenste afspeelmethode en druk op de rolknop om uw keuze te bevestigen en de instellingen op te slaan.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Telefoneren
Een telefoon koppelen Eerste koppeling
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Blutooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en neem contact op met uw provider voor meer informatie over de voor uw telefoon beschikbare diensten.
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga naar www.peugeot.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp...).

.
193

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en controleer of uw telefoon "voor elk apparaat zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw telefoon).
Druk op MENU. Selecteer "Bluetoothverbinding" en bevestig.
Selecteer "Extern apparaat zoeken".

Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken bezig...".
Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.
Accepteer de koppeling op de telefoon. Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling.

Soms verschijnt de referentie van de telefoon of het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon.
Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer door op de knop te drukken.

U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth apparatuur te zoeken. Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon.

Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer.
194

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Streaming - Audio via Bluetooth
De telefoon koppelen en vervolgens muziekbestanden afspelen: zie het hoofdstuk AUDIO.

Status van de telefoon
Druk op MENU om de status van de telefoon op te vragen.
Selecteer "Telefoon" en bevestig.

Op het scherm verschijnen de naam van de telefoon, de naam van het netwerk, de ontvangstkwaliteit en een bevestiging van de verbinding via Bluetooth c.q. Streaming.

Selecteer "Beheer telefoon" en bevestig.
Selecteer "Telefoonstatus" en bevestig.

.
195

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Beheer van de verbindingen
De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en Streaming audio. De mogelijkheid van het systeem om één profiel te koppelen hangt af van de telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide profielen worden verbonden.
Druk op MENU.
Selecteer "Bluetoothverbinding" en bevestig.

Geeft aan dat een apparaat is verbonden.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming audio is. Geeft aan dat het profiel handsfree telefoon is verbonden.
Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze.

Selecteer "Beheer aansluitingen" en bevestig. De lijst van de gekoppelde telefoons wordt weergegeven.
196

Vervolgens selecteert en bevestigt u: - "Aansluiten
telefoon"/"Telefoon afsluiten": voor het maken of verbreken van de verbinding met een telefoon of de handsfree set. - "Aansluiten mediaspeler"/"Mediaspeler afsluiten": voor het maken of verbreken van een verbinding voor Streaming audio. - "Aansluiten telefoon en mediaspeler"/"Telefoon + mediaspeler afsluiten": voor het maken of verbreken van de verbinding met de telefoon én Streaming audio. - "Verbinding verwijderen": om de koppeling ongedaan te maken.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Bellen - nummer kiezen
Om het menu TELEFOON weer te geven: - Houd SRC/TEL lang
ingedrukt. - Of druk op de rolknop
om het contextmenu weer te geven. Selecteer "Bellen" en bevestig. - Of druk op MENU, selecteer "Telefoon" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bellen" en bevestig.
Selecteer "Nummer kiezen" en bevestig uw keuze om een nummer op te kunnen geven.

Selecteer de cijfers één voor één met behulp van de toetsen 7 en 8 en bevestig uw invoer.
Als u een fout maakt, kunt u de nummers één voor één wissen.
Druk op de rolknop om uw keuze te bevestigen en het nummer te bellen.

Bellen - laatst gekozen nummers
(Afhankelijk van de technische specificaties van de telefoon)
Om het menu TELEFOON weer te geven: - Houd SRC/TEL lang
ingedrukt. - Of druk op de rolknop
om het contextmenu weer te geven. Selecteer "Bellen" en bevestig. - Of druk op MENU, selecteer "Telefoon" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bellen" en bevestig.
Selecteer "Logboek" en bevestig.

Selecteer het gewenste nummer en bevestig dit om het bellen te starten.
.
197

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

In de gesprekkenlijst zijn de nummers van alle binnenkomende en uitgaande gesprekken opgeslagen sinds de laatste keer dat de auto met de desbetreffende telefoon werd verbonden.
U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen. Zet in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto stil.

Bellen - Vanuit het adresboek
Om het menu TELEFOON weer te geven: - Houd SRC/TEL lang
ingedrukt. - Of druk op de rolknop
om het contextmenu weer te geven. Selecteer "Bellen" en bevestig. - Of druk op MENU, selecteer "Telefoon" en bevestig uw keuze. Selecteer "Bellen" en bevestig.

Selecteer "Telefoonboek" en bevestig.

Selecteer een adres en bevestig uw keuze.

198

Huis Snelheidslimiet 1 GSM (afhankelijk van de beschikbare gegevens in het geheugen van de telefoon).
Selecteer het nummer en bevestig uw keuze.

Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display van het instrumentenpaneel.
Standaard is het systeem ingesteld op "JA" om het gesprek aan te nemen. Druk op de rolknop om het gesprek aan te nemen. Selecteer "NEE" en bevestig uw keuze om het gesprek te weigeren.
of Druk op een van deze toetsen om het gesprek aan te nemen.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Gesprekken beheren

U kunt een gesprek ook

BACK

weigeren door BACK

of SRC/TEL even

ingedrukt te houden.

Druk tijdens het gesprek op de rolknop om naar het contextmenu te gaan.

Radars
Selecteer in het contextmenu "Gespr. beëindigen" om het gesprek te beëindigen.

U kunt ook een van deze toetsen even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen.

.
199

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Privégesprek
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
In het contextmenu: - vink "Micro OFF" aan om de
microfoon uit te schakelen. - vink "Micro OFF" uit om
de microfoon weer in te schakelen.

Doorschakelfunctie
(om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken)
In het contextmenu: - vink "Modus telefoon"
aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. - vink "Modus telefoon" uit om het gesprek via de auto voort te zetten.
In sommige gevallen moet u de doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt (afhankelijk van de specificaties van de telefoon).

Spraakserver
Selecteer in het contextmenu "Toon DTMF" en bevestig uw keuze om het digitale toetsenbord te kunnen gebruiken om door het menu van de interactieve spraakserver te surfen.
Wisselgesprek
Selecteer in het contextmenu "Verwisselen" en bevestig uw keuze om een in de wacht gezet gesprek weer voort te zetten.

200

Contactenlijst
De contactenlijst van de telefoon wordt, als de telefoon compatibel is, naar het audiosysteem in de auto gestuurd. De contactenlijst is tijdelijk en de beschikbaarheid is afhankelijk van de Bluetooth-verbinding.
De van de telefoon in het audiosysteem van de auto geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Houd om de contactenlijst weer te geven de toets SRC/ TEL even ingedrukt.
of
Druk op de rolknop, selecteer vervolgens "Bellen" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Telefoonboek" voor een overzicht van alle contacten.
Druk op MENU als u gegevens van contacten wilt veranderen, selecteer dan "Telefoon" en bevestig uw keuze.
Selecteer "Beheer index" en bevestig. U kunt: - "Een bestand
raadplegen", - "Een bestand
verwijderen", - "Alle bestanden
verwijderen".

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
.
201

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Audio-instellingen
Display C
Druk op ¯ om het menu met de audio-instellingen op te vragen.
De volgende instellingen zijn mogelijk: - Geluidseffect, - Bass, - Hoge tonen, - Loudness, - Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder, - Balans links en rechts, - Fader (balans voor/achter), - Auto. volume
Selecteer "Overige instellingen..." en bevestig uw keuze voor nog meer instellingen.

De verdeling (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©-systeem) van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto.©
De audio-instellingen Bass, Hoge tonen en Geluidseffect kunt u voor elke geluidsbron apart instellen.

Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys©. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3 enz.) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys©-software in uw audiosysteem bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3 enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.

202

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.

VRAAG

ANTWOORD

OPLOSSING

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (bassen, hoge tonen, balans voor/achter, balans links/rechts) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet.

De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in.

.
203

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

VRAAG Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD

OPLOSSING

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

De auto bevindt zich te ver van het zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

Activeer de RDS-functie en zoek nogmaals naar de radiozender, zodat het systeem kan controleren of er een sterkere zender in het gebied beschikbaar is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere frequentie voor een betere ontvangst van de radiozender.

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

De radiozender zendt geen verkeersinformatie Stem af op een radiozender die wel

uit.

verkeersinformatie uitzendt.

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

Druk op de toets BAND om het golfbereik te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

204

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

VRAAG De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoonte koppelen.
De Bluetooth-verbindingwordt onderbroken.

ANTWOORD

OPLOSSING

De CD is ondersteboven in de speler

-

geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen

audiobestanden of bevat audiobestanden die -

niet door het audiosysteem worden herkend.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem

dat niet door het audiosysteem wordt herkend. -

-

Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio". De CD-speler van het audiosysteem kan geen DVD's afspelen. De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door het audiosysteem te laten afspelen.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

Gebruikalleen CD's van goede kwaliteiten berg ze zorgvuldig op.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,

Zethet niveau van de bassen of de hoge tonen

klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. op 0, zonder een geluidseffectte selecteren.

Mogelijk is de Bluetooth-functievan de telefoon -

uitgeschakeld of is het toestelniet zichtbaar voor

andere apparatuur

-

Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoonis niet compatibel met het U kunt controleren of uw telefooncompatibel is

systeem.

op www.peugeot.nl(Services).

De batterijspanningvan de randapparatuur is misschien te laag.

Laad de batterijvan de randapparatuur op.

.
205

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

VRAAG

ANTWOORD

OPLOSSING

Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven.

De USB-stick wordt niet herkend. De USB-stick is misschien defect.

Formateer de stick opnieuw (FAT 32).

Een telefoon wordt automatisch aangesloten als Automatischverbinding maken heeftvoorrang op Veranderde instellingen van de telefoonom het

een verbinding met een andere telefoon wordt handmatig verbinding maken.

automatischverbindingmakenuitteschakelen.

verbroken.

De Apple®-speler wordt bij het aansluiten op de De Apple®-speler is niet compatibel met de

USB-aansluiting niet herkend.

USB-aansluiting.

Sluit de Apple®-speler met een geschikte kabel (niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.

De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend.

Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert.

Sluit de randapparatuur aan op de 230V-aansluiting, de 12V-aansluiting of een externe voeding. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).

Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk Sommige telefoons geven voorrang aan de

onderbroken.

handsfree-signaalverbinding.

Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio.

Bij het afspelen tijdens "Shuffle uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen.

De functie "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu op te laden.

206

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

VRAAG
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

ANTWOORD

OPLOSSING

Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.

Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

.
207

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Audiosysteem
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Basisfuncties
Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, AUX.
Instellen van de geluidsweergave: klank, hoge tonen, bassen, loudness, balans links/rechts, automatische volumeregeling.
Ongedaan maken van de huidige bewerking. Omhooggaan in een structuur (menu of map).
Automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. Selecteren vorige/volgende nummer van de CD. Navigeren in een lijst. Ingedrukt houden: versneld vooruit- of terugspoelen.

Uitwerpen van de CD.

Toegang tot het hoofdmenu.
Handmatig stapsgewijs zoeken naar een radiozender met een lagere/hogere frequentie. Selecteren van de vorige/ volgende MP3. Navigeren in een lijst.
Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van de CD of de MP3afspeellijsten. Lang indrukken: bijwerken van de lijst radiozenders.
Aan/uit en volumeregeling.

Omhoog in de menustructuur. Radio: ingedrukt houden: opslaan van een zender als voorkeuzezender.
208

Audio
Radio
Selecteren van een radiozender
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in het audiosysteem.

Selecteer een opgeslagen voorkeuzezender
Houd een toets lang ingedrukt om de radiozender op te slaan waarnaar op dat moment wordt geluisterd. De naam van de radiozender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de zender is opgeslagen.

Druk herhaalde malen op SRC/ BAND om het golfbereik FM1, FM2 of AM te selecteren.

Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Druk op LIST om de lijst met opgeslagen zenders in alfabetische volgorde weer te geven. Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op OK te drukken.
Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K, ...).

Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken.

.
209

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
RDS
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDSzenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Druk op MENU.
Selecteer Radio en bevestig uw keuze door op OK te drukken. Selecteer RDS en bevestig uw keuze door op OK te drukken.

Selecteer On of Off om de RDSfunctie in of uit te schakelen en bevestig uw keuze met OK om uw instellingen op te slaan.

TA-berichten beluisteren
De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de TAverkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de TA-verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op MENU om de ontvangst van verkeersinformatie in of uit te schakelen.
Selecteer Radio en bevestig uw keuze door op OK te drukken. Selecteer Traffic TA en bevestig uw keuze door op OK te drukken.

210

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Selecteer On of Off om het uitzenden van verkeersinformatie in of uit te schakelen en bevestigen uw keuze met OK om uw instellingen op te slaan.

Tekstberichten weergeven
Tekstberichten worden door een radiozender meegestuurd en hebben betrekking op het radioprogramma of de muziek waarnaar geluisterd wordt.

Druk op MENU.

Selecteer Radio of Media (afhankelijk van de geluidsbron waarnaar geluisterd wordt) en bevestig uw keuze door op OK te drukken. Selecteer INFO TEXT en bevestig uw keuze door op OK te drukken.
Selecteer On of Off om de weergave van tekstberichten in of uit te schakelen en bevestig uw keuze met OK om uw instellingen op te slaan.

Audio-cd
Een CD afspelen
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.

Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/BAND tot "CD" als geluidsbron wordt weergegeven.
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/ achteruit spoelen.

.
211

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

CD
Informatie en tips
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav".
Een hoge compressie kan een verminderde geluidskwaliteit tot gevolg hebben.
Geadviseerd wordt om voor bestandsnamen maximaal 20 karakters te gebruiken; vermijd daarbij speciale tekens (bijv.: " ? ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn. Het maximaal aantal herkende bestanden is 5.000 verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus.

Op één CD kunt u maximaal 255 MP3bestanden zetten, verdeeld over maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Een MP3-CD afspelen
Plaats een MP3-CD in de CD-speler.
Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). Dit kost enkele seconden tot enkele minuten.

Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd. Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld. Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit. Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/BAND tot "CD" als geluidsbron wordt weergegeven.
Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren.

212

Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/ achteruit spoelen.
Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven. Selecteer een regel in de lijst.

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Een pagina overslaan.
Selecteer een map/Playlist. Start het afspelen van het gekozen nummer.

AUX-ingang (AUX)
Jack-aansluiting
De Jack-aansluiting biedt u de mogelijkheid om een extern apparaat aan te sluiten.
Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de Jackaansluiting aan.
Druk herhaalde malen op SRC/ BAND totdat AUX als bron wordt weergegeven.

Omhoog in de menustructuur.

Stel eerst het geluidsvolume op het externe apparaat in.
Stel dan het geluidsvolume van de autoradio van de auto in.

De weergave van de informatie en de bediening gebeurt via het externe apparaat.
.
213

AUDIO en DATACOMMUNICATIE
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes: - Normaal: de nummers worden in
de normale volgorde volgens de afspeellijst afgespeeld. - Random: de nummers van een album of een map worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Alle random: alle tracks van alle mediaspelers worden in een willekeurige volgorde afgespeeld. - Herhaling: alleen de nummers van dit album of deze map worden afgespeeld.

Druk op MENU.

Audio-instellingen
Druk op ¯ om het menu met de audio-instellingen op te vragen.

Selecteer Media en bevestig uw keuze door op OK te drukken.
Kies de gewenste afspeelmethode en bevestig uw keuze met OK om de instellingen op te slaan.

De volgende instellingen zijn mogelijk: - AMBIANCE, - BASS, - TREBBLE, - LOUDNESS, - BALANCE, - AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING.
Kies de te wijzigen instelling.

Wijzig de instelling en bevestig uw keuze door op OK te drukken.

De audio-instellingen BASS, TREBBLE en AMBIANCE kunt u voor elke geluidsbron apart instellen.
214

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

Veelgestelde vragen
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.

VRAAG
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...).

ANTWOORD
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audioinstellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

OPLOSSING
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (bassen, hoge tonen, balans voor/achter, balans links/rechts) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur

wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld.

hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk naar eigen wens in.

Bij het veranderen van de klankkleur worden de van elkaar in te stellen.

bassen en de hoge tonen op 0 gezet.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van het zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Activeer de RDS-functie en zoek nogmaals naar de radiozender, zodat het systeem kan controleren of er een sterkere zender in het gebied beschikbaar is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd

Laat de antenne controleren door het

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). PEUGEOT-netwerk.

.
215

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

VRAAG Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.

ANTWOORD
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
De radiozender zendt geen verkeersinformatie uit.

OPLOSSING
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Stem af op een radiozender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld.

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door het audiosysteem wordt herkend.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

Druk op de toets SRC om het golfbereik (AM, FM1, FM2 ) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk "Audio".
- De CD-speler van het audiosysteem kan geen DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door het audiosysteem te laten afspelen.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Bij het afspelen tijdens "Shuffle uitgebreid" worden sommige nummers overgeslagen.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen

klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.

De functie "Shuffle uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.

216

AUDIO en DATACOMMUNICATIE

VRAAG Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

ANTWOORD
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.

OPLOSSING Start de motor om de accu op te laden.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

.
217

Trefwoordenregister

A
Aanhanger......................................139, 180-181 Aansluiting 12V................................................62 Aansteker.........................................................62 Accessoires.....................................................70 Accu.......................................... 14, 146, 172-176 Accu laden..................................................... 174 Achterruitverwarming......................................58 Achteruitrijcamera.......................................... 127 Achteruitrijlicht...............................................165 Actieradius AdBlue..........................................27 AdBlue®.............................................20, 132-134 Additief AdBlue................................................27 Afmetingen..................................................... 182 Afstandsbediening..................................... 36-38 Afstellen van de koplamphoogte.....................67 Airbags................................................ 18, 83, 90 Airbags vóór.........................................83-84, 86 Airconditioning (handbediend)........................59 Alarmknipperlichten......................................... 71 Alarmsysteem............................................ 39-40 Algemeen menu.............................................186 Allesdragers................................................... 140 Antiblokkeersysteem (ABS)....................... 17, 77 Antispinregeling (ASR) ~
Antislipregeling...................................19, 77-79 Armleuning.......................................................60 Armleuning vóór...............................................61 Asbak...............................................................60 Asbak (uitneembaar)........................................60 ASR.............................................................18-19 Audio-aansluitingen..................62, 190-191, 213 Automatische airconditioning
~ Airconditioning, automatische....................59 Automatische airconditioning
(met display)............................................ 54-56 Automatische transmissie
~ Versnellingsbak, automatische.........................110-114, 147, 172

Automatisch inschakelen alarmknipperlichten....................................... 71
Aux-aansluitingen.......................................... 213
B
Bagageruimte.............................................15, 43 Bagageruimte (openen)...................................36 Banden...........................................................183 Bandenspanning....................................153, 183 Bandenspanningscontrole
(met set)........................................149-150, 152 Bandenspanning te laag (detectie)............ 17, 74 Batterij afstandsbediening .........................37-38 Bediening autoradio aan
stuurkolom ~ Autoradio, bedieningen aan stuurkolom.......................185 Bekerhouder....................................................60 Beladen..........................................................140 Benzinemotor................................. 131, 142, 180 Bijvullen AdBlue.............................................134 Binnenspiegel.................................................. 51 BlueHDi........................................ 21, 25, 27, 132 Bluetooth (handsfree set)..............................193 Boordcomputer.......................................... 33-35 Brandstof........................................................ 131 Brandstofniveaumeter.................................... 129 Brandstoftank..................................129-130, 130 Brandstof tanken.....................................129-131 Brandstoftank leeg (diesel)............................148 Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop............129 Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep.......129-130 Buitenspiegels........................................... 50-51

C
CD..................................................................188 CD MP3...................................................188-189 CD-/MP3 -speler.....................................188-189 Centrale vergrendeling.............................. 36-37 Claxon.............................................................. 71 Contact...........................................................104 Controles.........................................142, 146-147
D
Dagteller...........................................................30 Dashboardkastje..............................................60 Datum (instellen)..............................................31 Datum instellen................................................31 Derde remlicht................................................166 Detectie te lage
bandenspanning ~ Bandenspanning, detectie................74-76, 153 Dieselmotor.............................. 16, 131, 148, 181 Dimlicht....................................................23, 163 Display instrumentenpaneel.......................... 115

218

E
Eco-mode ~ Eco-modus................................ 137 Electronic Stability Program (ESC)......19, 77-79 Elektronische remdrukregelaar
(REF) ~ Electronic Brake Force Distribution (EBD)...............................77 Elektronische startblokkering ~ Startblokkering, elektronische...........38, 102 Elektronisch gestuurde versnellingsbak...... 106-109, 116-118, 147, 172 Elektronisch Stabiliteits Programma (ESP).......................77 ESP.............................................................18-19 Extra ingang ~ Aux-ingang............................ 213

H
Halogeenlampen............................................ 161 Handbediende airconditioning
(zonder display)....................................... 52-53 Handgeschakelde
versnellingsbak ~ Versnellingsbak, handgeschakeld......105, 147 Handrem.......................................... 13, 105, 147 Handsfree set.................................................193 Hoofdsteunen achter.......................................49 Hoofdsteunen verstellen..................................47 Hoofdsteunen vóór..........................................47 Hoogteverstelling stuurwiel ~ Stuurwielverstelling.......................................50 Hulpoproep.................................................72-73

F
Follow me home verlichting ~ Follow-me-home-verlichting.........................66
Functie snelweg (richtingaanwijzers).............. 71
G
Gereedschap..........................................154-156 Grootlicht..................................................23, 162

I
Identificatiegegevens.....................................183 Identificatie (stickers).....................................183 Indeling interieur ~ Interieurindeling................60 Inhoud brandstoftank ~
Brandstoftank (inhoud)................................129 Interieur filter................................................... 146 Interieurfilter (vervangen)..............................146 Interieurverlichting...........................................69 ISOFIX.............................................................98 ISOFIX (bevestigingen)............................. 97, 99 ISOFIX bevestigingen................................ 97, 99 ISOFIX kinderzitjes.....................................97-99

Trefwoordenregister
.
219

Trefwoordenregister

J
JACK-aansluiting.............................................62
K
Kaartleeslampjes.............................................69 Kentekenplaatverlichting...............................166 Kilometerteller..................................................30 Kinderbeveiliging............................... 94, 99-100 Kinderen...............................................94, 98-99 Kinderen (veiligheid)......................................100 Kinderzitjes........................ 82, 87-89, 93-94, 96 Kinderzitjes (conventioneel)............................93 Kleurcode lak.................................................183 Klokje............................................................... 31 Klokje (instellen)..........................................31-32 Koelvloeistof..................................................... 15 Koelvloeistoftemperatuur........................... 13, 15 Kofferdeksel sluiten............................. 36-37, 43 Koplampen..................................................... 161 Krik..........................................................154-156
L
Laden accu ~ Accu laden.............................. 174 Lampen (vervangen).............................. 161, 165 Lampen vervangen................................ 161, 165 Lampen vervangen ........................162-163, 166 Lekke band......................................149-150, 152 Lichtschakelaar................................................23 Lokaliseren van de auto...................................37 Luchtfilter.......................................................146 Luchtfilter (vervangen)...................................146

M
Make-upspiegel...............................................60 Matten..............................................................63 Mat verwijderen...............................................63 Milieu................................................................38 Mistachterlicht..............................22, 64-65, 165 Mistlampen vóór..........................23, 64-65, 163 Monteren allesdragers ~
Allesdragers monteren................................140 Motor...................................................15-16, 179 Motoren...................................................179-181 Motorgegevens ............................................. 179 Motorkap........................................................ 141 Motorkapsteun............................................... 141 Motorolie.....................................................13-14 MP3 (CD)................................................188-189 Multifunctioneel display (met autoradio)........186
N
Niveau brandstofadditief diesel ~ Brandstofaddititiefniveau..........................145
Niveau koelvloeistof ~ Koelvloeistofniveau......145 Niveau remvloeistof ~ Remvloeistofniveau......144 Niveau ruitensproeiervloeistof
~ Ruitensproeiervloeistofniveau.................145 Niveaus controleren................................143-145 Niveaus en controles..............................142-145 Noodbediening achterklep...............................44 Noodoproep ~ Urgence-oproep.................72-73 Noodprocedure starten.................................. 173 Noodremassistentie (AFU) ~
Brake Assist System (BAS)...........................77 Noodremassistentie ~ Brake
Assist System (BAS).....................................77

Nulstelling dagteller ~ Dagteller resetten..........................................................30
Nulstelling onderhoudsindicator ~ Onderhoudsintervalindicator resetten..........26
O
Oliefilter..........................................................146 Oliefilter (vervangen).....................................146 Olieniveau...............................................143-144 Oliepeilstok.............................................143-144 Onder de motorkap ~ Motorruimte................ 142 Onderhoud (adviezen)...................................140 Onderhoudsadviezen............................140, 142 Onderhoudsindicator ~
Onderhoudsintervalindicator................... 25-26 Ontdooien............................................ 52-53, 58 Ontdooien onderzijde voorruit.........................58 Ontgrendelen...................................................36 Ontgrendelen bagageruimte ~
Bagageruimte ontgrendelen..........................36 Ontluchten brandstofsysteem
~ Brandstofsysteem ontluchten...................148 Ontwasemen.............................................. 52-53 Ontwasemen achter.........................................57 Ontwasemen voor............................................57 Opbergvak.......................................................63 Opbergvakken............................................ 60-61 Opbergvakken portieren..................................60 Openen bagageruimte ~
Bagageruimte openen.............................36, 43 Openen motorkap ~ Motorkap, openen........ 141 Openen portieren ~ Portieren openen......36, 41 Opschakelindicator........................................ 115

220

Trefwoordenregister

Overzicht motoren ~ Motorenoverzicht......180-181 Overzicht zekeringen ~
Zekeringentabel............................ 167-169, 171
P
Parkeerhulp achter........................................125 Parkeerlichten........................................163, 165 Plafonniers.......................................................69 Portieren.................................................... 15, 41 Portieren sluiten......................................... 36-37 Pyrotechnische gordelspanners......................82
R
Radio..............................................................186 Regelmatige controles ~ Controles........146-147 Regeneratie roetfilter.....................................146 Reinigen (adviezen).......................................140 Rembekrachtigingsysteem..............................77 Remblokken................................................... 147 Remlichten.....................................................165 Remmen......................................................... 147 Remmen ..........................................................13 Remschijven.................................................. 147 Remvloeistof ...................................................13 Reservewiel................................... 154-156, 183 Reservoir ruitensproeiers ~
Ruitensproeierreser voir............................... 145 Resetten
bandenspanningscontrolesysteem............... 75 Richtingaanwijzers.....................23, 71, 162, 165 Richtingaanwijzers ..........................................23 Rijadviezen.................................................... 101 Rijstrookcontrolesystemen..............................77

Roetfilter..................................................145-146 Ruitbediening...................................................45 Ruitensproeiers vóór.......................................68 Ruitenwisserbladen (vervangen).............68, 138 Ruitenwisserbladen vervangen...............68, 138 Ruitenwissers...................................................68 Ruitenwisserschakelaar...................................68
S
Schakelaars stoelverwarming ~ Stoelverwarming, schakelaars...................48
SCR (Selective Catalytic Reduction).............132 SCR-systeem.....................................21, 29, 132 Selectiehendel........................................ 10 6 -113 Selectiehendel automatische
transmissie ~ Schakelen automatische versnellingsbak...............111-114 Selectiehendel elektronisch gestuurde versnellingsbak.......................... 147 Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ~ Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak.......105 Serienummer auto.........................................183 Service.............................................................22 Set voor tijdelijke bandenreparatie ~ Bandreparatieset..........................149-150, 152 Slepen van een auto............................... 177-178 Sleutel..............................................................22 Sleutel met afstandsbediening.......... 36-38, 102 Sneeuwkettingen...........................................136 Sneeuwscherm.............................................. 139 Sneeuwschermen.......................................... 139 Snelheidsbegrenzer................................ 119-121 Snelheidsregelaar................................... 122-124

Spaar fase....................................................... 137 Starten........................................................... 173 Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten...... 131 Starten van de auto.................102-104, 106-114 Stilzetten van de auto..............102-104, 106-114 Stoelen achter ~ Achterbank..................... 48-49 Stoelen verstellen............................................46 Stoelverwarming..............................................48 Stop & Start......22-23, 35, 59, 116-118, 172, 176 Streaming audio Bluetooth....................192, 195 Stuurbekrachtiging........................................... 19 Stuurslot.........................................................102 Stuurwiel (verstellen).......................................50 Synchroniseren afstandsbediening.................37
T
Tankbeveiliging..............................................130 Technische gegevens.............................180-181 Te laag brandstofniveau ~
Brandstofniveau.....................................16, 129 Telefoon.........................................................195 Tijdelijke bandenspanning
(met set) ~ Banden, noodreparatie...............................149-150, 152 Tijd instellen................................................31-32 Trekhaak........................................................ 139
U
Uitschakelen airbag passagier ~ Passagiersairbag uitschakelen.......................................83-84, 90
UREA...............................................................27 USB-aansluiting.......................................62, 190

.
221

Trefwoordenregister

V
Veiligheidsgordels.......................... 14, 80-82, 93 Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen......................... 83-84, 87-89, 98 Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen ~ Kinderen (veiligheidsvoorzieningen)...........83-84, 87-89,
94, 98-99 Ventilatie.............................................. 52-56, 59 Verkeersinformatie (TA).................................187 Verklikkerlampjes............................................. 12 Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes..............12 Verklikkerlampje SCR-systeem.......................21 Verklikkerlampjes ~
Waarschuwingslampjes................................ 12 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel).............16 Verlichting overdag ~ Dagrijverlichting............66 Verwarming.......................................... 52-56, 59 Verwarming onderzijde voorruit......................58 Voorgloeien (dieselmotor)................................16 Voorstoelen......................................................46

Z
Zekeringen...................................... 167-169, 171 Zekeringen vervangen.................... 167-169, 171 Zekeringkast dashboard................. 167-169, 171 Zekeringkast motorruimte............... 167-169, 171 Zij-airbags.................................................. 85-86 Zijknipperlicht.................................................164 Zonneklep........................................................60

W
Waarschuwingssignaal sleutel in contact..........................................104
Waarschuwing vergeten verlichting......................................................65
Wassen (adviezen)................................140, 142 Wiel demonteren.............................157, 159-160 Wiel monteren.................................157, 159-160 Wiel verwisselen.....................................154-156 Window-airbags...............................................86

222

PEUGEOT Automobile verklaart, conform hetgeen is bepaald in de Europese richtlijnen (norm 2000/53) m.b.t. auto's die zijn afgedankt, de door de EG gestelde doelen te hebben bereikt en dat gerecyclede materialen worden toegepast in de productie van de producten die het merk op de markt brengt.

Ook gedeeltelijke overname en vertaling van dit document is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Automobile PEUGEOT.

Gedrukt in de EU. Néerlandais
09-16

www.peugeot .com

*16301.0071* NE.16301.0071

PEUGEOT Connect Nav

PEUGEOT Connect Nav
De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

GPS-navigatie - Applicaties Multimedia - audio Bluetooth®-telefoon

Inhoud

De eerste stappen

2

Stuurwielflippers

3

Menu's

4

Gesproken commando's

5

Navigatie

11

Online navigatie

15

Applicaties

18

Radio

23

DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 25

Media

26

Telefoon

28

Configuratie

33

Veelgestelde vragen

37

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door de melding Ecomodus.
Hieronder vindt u de link naar de OSS (Open Source Software)-broncodes voor het systeem. https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/
. 1

PEUGEOT Connect Nav
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken. Als u bij afgezet contact op de toets drukt, wordt het systeem ingeschakeld. Volumeregeling.

Het touchscreen is een capacitief scherm. Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen. Raak het scherm niet aan met natte handen.

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen "Bron" of "Menu" aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit. Druk op de "X" om een niveau lager te gaan. Druk op "OK" om te bevestigen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen: - Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. - Rechtstreekse toegang tot de keuze van de geluidsbron, de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). - Ga naar de notificaties van meldingen, e-mailberichten, updates van kaartgegevens en afhankelijk van beschikbaarheid de aanwijzingen van het navigatiesysteem - Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.

23 °C

18,5

21,5

12:13

Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitvoering): - FM-/DAB-radiozenders* / AM*. - Toets USB. - CD-speler (afhankelijk van het model). - Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van het model). - Telefoon verbonden via Bluetooth
en multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming).

* Afhankelijk van de apparatuur. 2

Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast.

Stuurkolomschakelaars
Afhankelijk van het model.
Gesproken commando's: Deze knop bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitvoering). Kort indrukken: gesproken commando's van het systeem. Lang indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem.

Onder zeer warme onstandigheden kan het volume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by (scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

Geluidsvolume verhogen. of

Geluid onderbreken/herstellen.

Of

Geluidsweergave onderbreken

of

door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op

één van de twee volumetoetsen.

Geluidsvolume verlagen. of

PEUGEOT Connect Nav
Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron. Telefoon (kort indrukken): start telefoongesprek. of Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu. Telefoon (lang indrukken) : inkomend gesprek weigeren, einde gesprek; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.
Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender. of Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten. Kort indrukken: bevestigen van een selectie. Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst. Media: weergeven van de tracklijst. Radio (ingedrukt houden): weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders.
. 3

PEUGEOT Connect Nav

Menu's

23 °C

18,5

21,5

12:13 Radiomedia

Afhankelijk van uitvoering en uitrusting
Airconditioning
Instellen van de temperatuur en de aanjagersnelheid.

Een geluidsbron of radiozender selecteren, foto's weergeven.
of

23 °C

12:13

23 °C

18,5

21,5

Applicaties
Gebruik van bepaalde apps van de smartphone met internetverbinding, via CarPlay®, MirrorLinkTM of Android of Auto. Controleer de Bluetooth®- en Wi-Fiverbinding van uw smartphone.

Online navigatie

23 °C

18,5

21,5

12:13

Navigatiesysteem instellen en

bestemming invoeren.

Gebruiken van de beschikbare

of realtime-diensten, afhankelijk van

de uitrusting.

18,5

21,5

FM/87.5 MHz 87.5MHz

12:13

4

PEUGEOT Connect Nav

Telefoon

23 °C

18,5

21,5

12:13 Gesproken commando's

Via Bluetooth® verbinden van een telefoon, berichten en e-mails lezen en snelberichten versturen.
of

Stuurwieltoetsen
Druk kort op deze toets om de functie gesproken commando's te activeren.

23 °C

18,5

21,5

12:13

Auto
Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties. of

Configuratie

23 °C

18,5

21,5

12:13

Configureren van een persoonlijk profiel en/of configureren van het geluid (balans, sfeer enz.) en de of weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.).

Neem de volgende aanwijzingen in acht om ervoor te zorgen dat het systeem uw gesproken commando's altijd herkent: - spreek met een normale stem de
woorden volledig uit, zonder uw stem te verheffen. - wacht voordat u spreekt altijd op de "piep" (geluidssignaal). - houd voor een optimale werking de ruiten en het schuifdak (indien van toepassing) gesloten om storende geluiden van buitenaf te voorkomen, - vraag uw passagiers voordat u gesproken commando's geeft om even niet te praten.
. 5

PEUGEOT Connect Nav
De eerste stappen
Voorbeeld van een "gesproken commando" voor het navigatiesysteem: "Navigeer naar adres" "Kerkstraat 11 Amsterdam". Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de radio en de multimediafuncties: "Artiest" "Madonna afspelen". Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de telefoon: "Bel Jan".
De gesproken commando's zijn beschikbaar in 12 talen (Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Duits, Nederlands, Portugees, Pools, Turks, Russisch, Arabisch en Braziliaans). Voor bepaalde spraakcommando's bestaan er synoniemen. Voorbeeld: Navigeer naar / Routebegeleiding naar / Ga naar / ... In het Arabisch zijn de gesproken commando's voor: "Navigeer naar adres" en "POI weergeven in de stad" niet beschikbaar.

Informatie - het systeem gebruiken
Druk op de toets voor gesproken commando's en zeg uw commando na het hoorbare signaal. Vergeet niet dat u mij op elk moment kunt onderbreken door op deze toets te drukken. U kunt opnieuw op deze toets drukken terwijl ik naar u luister als u het gesprek wilt beëindigen. Als u verdwaald bent en opnieuw wilt beginnen, zegt u "annuleren". Als u terug wilt gaan, zegt u "terug". Voor hulp of advies, zegt u "hulp". Als u een commando zegt en ik meer informatie nodig heb, dan geef ik u voorbeelden om u te helpen mij meer informatie te geven die ik nodig heb of ik zal u begeleiden. Meer informatie vindt u in de modus "beginner". Als u zich meer op het gemak voelt met het systeem, kunt u de spraakinteractie instellen op de modus "expert".

Algemene gesproken commando's
Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

6

Gesproken commando's
Help Help voor gesproken commando's Help voor navigatie Help voor radio Help voor multimedia Help voor telefoon Zet dialoogmodus op <...> Selecteer profiel <...> Ja Nee

Helpberichten

PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's "Navigatie"

Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen. U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon", "hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij spraakcommando's".

Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

Kies de modus "beginner" of "expert".
Selecteer profiel 1, 2 of 3.
Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan beginnen we opnieuw.

. 7

PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's
Navigeer naar huis Navigeer naar het werk Navigeer naar favoriet adres <...> Navigeer naar contact <...> Navigeer naar adres <...> Toon POI <...> in de buurt
Af te leggen afstand Af te leggen tijd Aankomsttijd Stop navigatie

Helpberichten

Gesproken commando's "Radio Media"

Om de navigatie te starten of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het adres of de naam van de contactpersoon. Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat 11 Amsterdam" of "navigeer naar contactpersoon Jan Janssen". U kunt aangeven of het een favoriete of recente bestemming is. Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriet adres Tennisclub" of "navigeer naar recente bestemming Kerkstraat 11 Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam" of "toon POI tankstation in de buurt" zeggen. Voor meer informatie kunt u "hulp bij routebegeleiding" zeggen.
Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u zeggen "wat is de nog af te leggen tijd" of "afstand", of "aankomsttijd". Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen.

Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" of "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is.

Geef de gesproken commando's voor de bestemming (adres) in de taal die in het systeem is ingesteld.
8

Gesproken commando's Stem af op zender <...>
Wat speelt er nu Speel nummer <...> af Speel artiest <...> af Speel album <...> af

Helpberichten

PEUGEOT Connect Nav
Gesproken commando's "Telefoon"

U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender Talksport", of "stem af op 98,5 FM". Om naar een voorkeuze radiozender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer vijf".
Om de details van het "nummer", de "artiest" en het "album" van de afgespeelde muziek weer te geven, zegt u "Wat speelt er nu"

Als er een telefoon is verbonden met het systeem, kunnen deze gesproken commando's vanaf elke primaire schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

Gebruik het commando "speel" om het type muziek dat u wilt luisteren af te spelen. U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of " album". Zeg bijvoorbeeld "artiest Madonna afspelen", "nummer 'Hey Jude' afspelen", of "album Thriller afspelen".

De gesproken commando's voor

multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij gebruik van de USB-aansluiting.

.

9

PEUGEOT Connect Nav Gesproken commando's
Bel <...>* Bel <...>* Toon contacten* Toon oproepen* Bel voicemail*

Helpberichten

Gesproken commando's "Tekstberichten"

Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld "Bel Jan". U kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld "Bel Jan thuis". Om een nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies 0123 4567890". U kunt uw voicemail afluisteren door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door de contactpersoon en de naam van het standaardbericht dat u wilt verzenden. Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar Jan, ik kom te laat". Om een lijst met contactpersonen weer te geven, zegt u "toon contacten". Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u "hulp bij SMS".

Als er een telefoon is verbonden met het systeem, kunnen deze gesproken commando's vanaf elke primaire schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Telefoon" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten.

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.
10

Gesproken commando's Stuur SMS naar <...>
Lees nieuwste SMS*

Helpberichten
Om uw berichten af te luisteren, kunt u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal standaard berichten ter beschikking. Gebruik dan de naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld "verstuur standaard SMS naar Jan Jansen, ik kom te laat". Zie het telefoonmenu voor de beschikbare standaard berichten. Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en dan een regelnummer. Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken, zegt u "terug". En om de huidige actie te annuleren en opnieuw te beginnen, zegt u "annuleren".

PEUGEOT Connect Nav
Navigatie
Een profiel kiezen
Naar een nieuwe bestemming
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "MENU" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Adres invoeren".

Selecteer het "Land".

* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.

Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf opgenomen "snelberichten".

Voer de "Een plaatsnaam

invoeren", de "Een straatnaam

invoeren" en het "Nummer" in

en bevestig uw keuze door op de

getoonde suggesties te drukken.

.

11

PEUGEOT Connect Nav
Druk op "OK" om de "Navigatiecriteria" te selecteren.

en/of

Selecteer "Op kaart tonen" om de "Navigatiecriteria" te selecteren.

Naar een recente bestemming
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of

Naar "My home" of "My work"
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of

Druk op "OK" om de navigatie te starten.
Uitzoomen/inzoomen met de aanraaktoetsen of met twee vingers op het scherm.
Om de navigatie te kunnen gebruiken, moet de "Een plaatsnaam invoeren", de "Een straatnaam invoeren" en het "Nummer" met het virtuele toetsenbord worden ingevoerd of de lijst van "Contact" of in "Historie" met adressen worden binnengehaald.

Druk op de toets "MENU" om de tweede pagina weer te geven.

Druk op de toets "MENU" om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer "Mijn bestemmingen".

Selecteer "Mijn bestemmingen".

Selecteer het tabblad "Recent".
Selecteer het adres in de lijst om de "Navigatiecriteria" weer te geven.
Druk op "OK" om de navigatie te starten.

Selecteer het tabblad "Favorieten". Selecteer "My home".
Of Selecteer "My work".

Wanneer u geen nummer bevestigt, leidt de navigatie u naar een van de uiteinden van de straat.
12

Selecteer "Positie" om de bestemming op de kaart weer te geven.

Of
Selecteer een vooraf ingestelde favoriete bestemming.

Naar een contact uit het telefoonboek
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of

Naar nuttige plaatsen (POI)
De nuttige plaatsen (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

PEUGEOT Connect Nav
Naar een punt op de kaart
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of

Druk op de toets "MENU" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Contact". Selecteer een contact in de lijst om de navigatie te starten.

of
Druk op de toets "MENU" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Points of interest".
Selecteer het tabblad "Reizen", "Activiteiten", "Winkelcentrum", "Openbaar" of "Geografisch".

Versleep de kaart met uw vinger naar de gewenste locatie.
Selecteer de bestemming door op de kaart te drukken.
Tik op het scherm om een markeerpunt te plaatsen en een submenu weer te geven.
Druk op deze toets om de navigatie te starten.

Of
Selecteer "Zoeken" om de naam en het adres van een "POI" in te voeren.

Of
Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.

Druk op "OK" om de routeberekening te starten.

Door enige tijd op een punt te drukken wordt een lijst van POI's in de omgeving geopend.

.

13

PEUGEOT Connect Nav
Naar coördinaten GPS
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of
Versleep de kaart met uw vinger naar de gewenste locatie.
Druk op deze toets om de wereldkaart weer te geven. Zoom met behulp van het raster in op het gewenste land of de gewenste regio.
Druk op deze toets om de GPScoördinaten in te voeren.
Er verschijnt een markeerpunt in het midden van het scherm, met de coördinaten "Breedtegraad" en "Lengtegraad".

Druk op deze toets om de navigatie te starten.

TMC (Traffic Message Channel)

Of
Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan.
OF
Druk op deze toets om met het virtuele toetsenbord de waarde voor "Breedtegraad" in te voeren.
En
Druk op deze toets om met het virtuele toetsenbord de waarde voor "Lengtegraad" in te voeren.

TMC (Traffic Message Channel) is een Europese standaard voor verkeersinformatieberichten die via het RDS-systeem van FM-radio in realtime worden ontvangen. De door deze TMC-berichten doorgegeven locaties worden vervolgens weergegeven op een GPS-navigatiekaart en onmiddellijk verwerkt in de aanwijzingen van het navigatiesysteem, zodat ongevallen, files en wegafsluitingen worden vermeden.
De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst.

14

PEUGEOT Connect Nav

Online navigatie
Afhankelijk van de uitvoering Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
Internetverbinding via het systeem van de auto

Voor de online navigatie kunt u gebruikmaken van de internetverbinding van de auto (via de diensten "Urgence- of Assistance-oproep") of uw smartphone als modem gebruiken. Activeer en configureer het delen van de internetverbinding van uw smartphone.

Verbinding Bluetooth
Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en maak deze 'zichtbaar' voor alle apparaten (zie de rubriek "Connect-App").
Verbinding Wi-Fi

OF
Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker
Verbinding voor online navigatie
Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Internetverbinding via het systeem van de auto
Het systeem is automatisch verbonden met het geïntegreerde modem voor de diensten "Urgence- en Assistance-oproep", een verbinding maken via de smartphone van de gebruiker is niet nodig.
Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker
Verbinding USB
Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Selecteer een door het systeem gevonden Wi-Fi-netwerk en maak hier verbinding mee (zie de rubriek "Connect-App").
Beperkingen m.b.t. het gebruik: - Met CarPlay® kan uitsluitend de Wi-Fi-
verbinding worden gedeeld. - Met MirrorLinkTM kan uitsluitend de
USB-verbinding worden gedeeld. De kwaliteit van de diensten is afhankelijk van de kwaliteit van de netwerkverbinding.
Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt weergegeven, zijn de diensten beschikbaar.
. 15

PEUGEOT Connect Nav
Met online navigatie beschikt u over de volgende diensten. Een pakket online services: - Weer, - Tankstations, - Parking, - Verkeer, - POI lokaal zoeken. Een pakket "Gevarenzone" (optioneel).
Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem, adviseren wij u om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden.
16

Specifieke instellingen voor de online navigatie
Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast.
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of

Inschakelen of uitschakelen: - "Waarschuwingen voor
risicozones toestaan". - "Adviesroute om
eindbestemming te voet te bereiken" - "Versturen van gegevens toestaan." Dit moet per profiel worden ingesteld. Selecteer "Config. waarsch.".
Schakel "Waarschuwen voor gevarenzones" in of uit.
Selecteer deze knop.
Activeren: Geluidssignaal

Druk op de toets "MENU" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer "Kaart".

Als u gebruik wilt maken van online navigatie, moet u de optie "Versturen van gegevens toestaan." aanvinken.
De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst.

Doorgeven van "Gevarenzones"
Om het doorgeven van gevarenzones toe te staan moet u de optie Waarschuwingen voor risicozones toestaan" aanvinken.
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of
Druk op de toets "Een nieuwe gevarenzone doorgeven" in de bovenste balk van het touchscreen.
Selecteer de optie "Type" om het type "Gevarenzone" te selecteren.

Updaten van het pakket "Gevarenzones"
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparam".
Selecteer het tabblad "Systeeminfo".
Selecteer "Raadplegen" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren. Selecteer "Nog uit te voeren update(s)".

Selecteer de optie "Snelheid" en vul deze in met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de gegevens op te slaan en te verzenden.

U kunt de updates van het systeem en de kaartgegevens downloaden vanaf de website van het merk. U vindt daar ook de updateprocedure.

PEUGEOT Connect Nav
Het weerbericht weergeven
Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.
of

Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven.
Selecteer "Kaart raadplegen".

Selecteer "Weer".

Druk op deze knop om de belangrijkste informatie weer te geven.
Druk op deze toets voor de weergave van een uitgebreid weerbericht.

De temperatuur die om 6 uur 's ochtends

wordt weergegeven, geldt als de

maximumtemperatuur van de dag.

De temperatuur die om 6 uur 's avonds wordt weergegeven, geldt als de minimumtemperatuur van de nacht.

.

17

PEUGEOT Connect Nav

Applicaties
Internet-browser
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie "Internet-browser" te gaan. Druk op "Internet-browser" om de startpagina van de browser te openen.
Selecteer uw thuisland.
Druk op "OK" om uw keuze op te slaan en de browser te starten.
De internetverbinding komt tot stand via een van de netwerkverbindingen van de auto of van de gebruiker.

Connectiviteit
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie CarPlay®, MirrorLinkTM of Android Auto te gaan.
Connect-App
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Connect-App" om de startpagina van de apps te openen.

CarPlay®-verbinding voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay®technologie en op uw smartphone moet de functie CarPlay® al zijn geactiveerd. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

18

Druk op "Telefoon" om de CarPlay®-interface weer te geven.
of
Of Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Connect-App" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie CarPlay® te gaan.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay®interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel verbreekt de CarPlay®-functie de Bluetooth®-verbinding van het systeem.

PEUGEOT Connect Nav

MirrorLinkTM-verbinding voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLinkTM" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLinkTM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth®-functie van de smartphone te activeren
Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Connect-App" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie MirrorLinkTM te gaan.

Druk op "MirrorLinkTM" om de functie in het systeem te activeren.

.

19

PEUGEOT Connect Nav

Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie "MirrorLinkTM" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTMtechnologie. Tijdens de MirrorLinkTM-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Verbinding voor smartphones Android Auto
Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met Android Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.
Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Connect-App" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie "Android Auto" te gaan.
Druk op "Android Auto" om de functie in het systeem te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

20

PEUGEOT Connect Nav

Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding".

In de modus Android Auto is de functie voor het openen van het menu door het scherm kort met drie vingers aan te raken, uitgeschakeld.
Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.
Bluetooth®-verbinding
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door de telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.
Procedure via het systeem
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven.
of

Selecteer "Zoeken". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.
Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.
Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.
.

21

PEUGEOT Connect Nav
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor: - "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon), - "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de telefoon), - "Gegevens mobiel internet".
Om gebruik te kunnen maken van online navigatie moet het profiel "Gegevens mobiel internet" zijn geselecteerd (indien uw auto niet beschikt over de diensten "Urgence- en Assistance-oproep"), nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.
Selecteer één of meer profielen.

Verbinding Wi-Fi
Verbinding met het Wi-Fi-netwerk van de smartphone.
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding Wi-Finetwerk".
Selecteer het tabblad "Beveiligd" of "Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer een netwerk.

U kunt alleen gebruikmaken van de Wi-Fiverbinding en het delen van de Wi-Fiinternetverbinding via het netwerk van de smartphone.
Verbinding delen Wi-Fi
Aanmaken van een lokaal Wi-Fi-netwerk door het systeem.
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven.
of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Wifi-verbinding delen".

Druk op "OK" om te bevestigen.

Voer met het virtuele toetsenbord de "Sleutel" van het Wi-Fi-netwerk en het "Wachtwoord" in.
Druk op "OK" om de verbinding te starten.

Selecteer het tabblad "Activering" om het delen van de Wi-Fi-verbinding in of uit te schakelen. en/of
selecteer het tabblad "Instellingen" om de naam van het netwerk van het systeem en het wachtwoord te wijzigen.

22

Druk op "OK" om te bevestigen.
Om uzelf te beschermen tegen nietgeautoriseerde toegang en uw systeem zo veilig mogelijk te maken, wordt het gebruik van een complexe beveiligingscode of wachtwoord aanbevolen.
Verbindingen beheren
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding beheren".
Via deze functie kunt u zien welke online diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.

Radio
Een radiozender selecteren
Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.
of
Druk op "Frequentie". Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.
Of Verplaats de cursor om handmatig omhoog en omlaag te scrollen door de frequenties.
Of Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.
of

PEUGEOT Connect Nav
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Zenderlijst" op de tweede pagina.
Druk op "Frequentie". Voer de frequentie in met het virtuele toetsenbord. Voer eerst de eenheden in en klik dan op de decimale zone, om de cijfers achter het decimale punt in te voeren. Druk op "OK" om te bevestigen.

De radio-ontvangst kan worden

verstoord door het gebruik van

elektrische apparatuur die niet door het

merk is goedgekeurd, zoals een op de

12V-aansluiting aangesloten lader met

USB-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst

optreden door obstakels in de

omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,

parkeergarages, enz.), ook als de RDS-

functie is ingeschakeld. Dit is een normaal

verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

.

23

PEUGEOT Connect Nav
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie. (zie de desbetreffende rubriek) Druk op "Geheugen".
Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.
RDS inschakelen en uitschakelen
Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen". Inschakelen / uitschakelen "Volgen van zenders".

Druk op "OK" om te bevestigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden door de radiozender meegestuurde tekstberichten weergegeven die betrekking hebben op het radiostation of de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.
of

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen". Inschakelen / uitschakelen "Weergeven radiotekst".
Druk op "OK" om te bevestigen.

24

TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TAverkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit. De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

PEUGEOT Connect Nav
Automatisch volgen DAB-FM
"DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met "Automatisch volgen DABFM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

of

of

Selecteer "Berichten".

Inschakelen / uitschakelen "Verkeersinfo".

Selecteer de geluidsbron.

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.

Druk op "OK" om te bevestigen.

Selecteer "Radioinstellingen".

Druk op "Band" en selecteer de frequentieband "DAB".

Selecteer "Algemeen".

.

25

PEUGEOT Connect Nav Inschakelen / uitschakelen "Volgen van zenders".
Druk op "OK".

Media
USB-aansluiting

Aansluiting AUX
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Als "Automatisch volgen DAB-FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een

verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen. Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over naar "DAB".

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Extra ingang" is aangevinkt in de audioinstellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-zender (optie "DAB-FM" grijs weergegeven) of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden telkens na inschakelen van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in. De bediening gebeurt via het externe apparaat.
CD-speler
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting) Plaats de CD in de speler.

26

Geluidsbron kiezen
Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

of
Selecteer "Bron".
Selecteer de geluidsbron.
Bluetooth® streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren. Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in (op een hoog volume). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in. Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.

Apple®-speler aansluiten
Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/playlists/audiobooks/podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afdaalt naar de gewenste track.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple®-speler.

PEUGEOT Connect Nav
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, BlackBerry's® of apparatuur van Apple® die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten. De kabel is niet meegeleverd. Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met bedieningselementen van het audiosysteem. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel).

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het audiosysteem speelt bestanden af met de

extensie ".wma, .aac, .flac, .ogg en .mp3" met

een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit

Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)

kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie ".wma" moeten van

het type WMA 9-standaard zijn. De ondersteunde bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz.

.

27

PEUGEOT Connect Nav
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd. Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld. Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit. Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Telefoon
Koppelen van een Bluetooth®-telefoon
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door de telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op "Bluetooth zoeken".
Of Selecteer "Zoeken". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

28

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor: - "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon), - "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de telefoon), - "Gegevens mobiel internet".
Selecteren van het profiel; "Gegevens mobiel internet" is vereist voor online navigatie, nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.

Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch verbinding gemaakt met de telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
of

Selecteer één of meer profielen.

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.

Druk op "OK" om te bevestigen.

Selecteer "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.

PEUGEOT Connect Nav
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en neem contact op met uw provider voor meer informatie over de voor uw telefoon beschikbare diensten.
Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP, MAP en PAN.

Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.

Druk op de toets "details".

Kijk op de website van het merk voor meer

informatie (compatibiliteit, aanvullende

instructies, enz.).

.

29

PEUGEOT Connect Nav
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt.
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.

Verwijderen van een telefoon
Selecteer de prullenbak rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de geselecteerde telefoon om deze telefoon te verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

En Selecteer "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.

houd de toets

Selecteer de naam van de telefoon

in de lijst om de koppeling ongedaan

te maken.

Druk er nogmaals op om de telefoon

weer te koppelen.

of

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren
Selecteer "Ophangen".

Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden. Parkeer de auto. Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of
Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te bellen.

30

Een contact bellen
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of
Delete houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Selecteer "Contact". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".

Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of

PEUGEOT Connect Nav
Contacten / items beheren
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of

Of Houd de toets

Selecteer "Contact".
Selecteer "Aanmaken" om een nieuw contact toe te voegen.

op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Voer op het tabblad "Telefoon" de telefoonnummers van het contact in.

Selecteer "Oproepen".
Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

Voer op het tabblad "Adres" de adresgegevens van het contact in.
Voer op het tabblad "Email" de e-mailadressen van het contact in.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Met de functie "Email" kunt u de

e-mailadressen van uw contacten

invoeren, maar u kunt met het systeem

geen e-mailberichten versturen.

.

31

PEUGEOT Connect Nav
Berichten beheren
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Alle" of "Verzenden" of "Ontvangen".
Selecteer de detailweergave van het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Beantwoorden" om een door het systeem opgesteld snelbericht te versturen.

Druk op "Bellen" om het nummer te bellen.

Snelberichten beheren

Druk op "Beluisteren" om het bericht te beluisteren.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
of

De toegang tot "Berichten" is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem van de auto. De benodigde tijd voor het ophalen van uw berichten of e-mailberichten is afhankelijk van de smartphone.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Controleer in de handleiding van uw smartphone en in de informatie van uw provider over welke diensten u beschikt.

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "SMS-berichten" om de berichtenlijst weer te geven.
Selecteer "Te laat", "Aangekomen", "Niet beschikbaar" of "Overig" met de mogelijkheid voor het aanmaken van nieuwe berichten.

32

Druk op "Aanmaken" om een nieuw bericht te schrijven.
Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Overbrengen" om de ontvanger(s) te selecteren.
Druk op "Beluisteren" om het bericht te beluisteren.
E-mailberichten beheren
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.

Selecteer "Email" om de berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen" of "Verzenden" of "Ongelezen".
Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Beluisteren" om het bericht te beluisteren.
De toegang tot "Email" is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem van de auto.

PEUGEOT Connect Nav
Configuratie
Audio-instellingen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
of

Selecteer "Audio-instellingen".

Selecteer "Equalizer".

Of

"Verdeling".

Of

"Geluid".

Of

"Spraak".

Of

"Beltonen".

Druk op "OK" om de instellingen op

te slaan.

.

33

PEUGEOT Connect Nav
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met luidsprekers voor en achter.
De audio-instellingen Equalizer (6 optionele geluidsprofielen) en Bass, Medium en Treble zijn voor elke geluidsbron verschillend. Schakel "Loudness" in of uit. De instellingen voor "Verdeling" (Alle passagiers, bestuurder en alleen vóór) zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Schakel "Geluiden touchscreen", "Snelheidsafhankelijke volumeregeling" en "Extra ingang" in of uit.

Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Configuratie van de profielen".

Geïntegreerd audiosysteem: Het Sound Staging-systeem van Arkamys© zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of "Gemeenschappelijk profiel".
Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren met het virtuele toetsenbord.

Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om een profielfoto toe te voegen.
Plaats een USB-stick met daarop de foto in de USB-aansluiting. Selecteer de foto.
Druk op "OK" om toestemming te geven voor de overdracht van de foto.
Druk nogmaals op "OK" om de instellingen op te slaan.
Het kader voor de profielfoto heeft een vierkante vorm, het systeem past de oorspronkelijke vorm van de foto aan dit vierkant aan.
Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te initialiseren.

34

Bij de profielinitialisatie wordt Engels als taal ingesteld.
Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3) om dit te koppelen aan de "Audio-instellingen".
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Equalizer". Of "Verdeling". Of "Geluid". Of "Spraak". Of "Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op te slaan.

Systeeminstellingen wijzigen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Schermconfiguratie".
Selecteer "Animatie". Inschakelen of uitschakelen: "Automatische tekstweergave",
Selecteer "Lichtsterkte". Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel in te stellen.

PEUGEOT Connect Nav Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparameters".
Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Selecteer "Fabrieksparameters" om terug te keren naar de fabrieksinstellingen.
Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld.
Selecteer "Systeeminfo" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.
. 35

PEUGEOT Connect Nav
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. of
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Talen" om de taal te wijzigen.
Datum instellen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. of

Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Datum". Druk op deze toets om de datum in te stellen.

Tijd instellen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
of

Druk op "OK" om te bevestigen.
Selecteer het weergaveformaat voor de datum.
Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld. Overschakelen naar zomer- of wintertijd is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Tijd". Druk op deze toets om de tijd in te stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
36

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.

Selecteer het weergaveformaat voor de tijd (12h/24h).
Schakel de GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (hangt af van land van bestemming).
Kleurthema's
Om veiligheidsredenen kan de procedure voor het wijzigen van het grafische thema uitsluitend worden uitgevoerd bij een stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. of

Selecteer "Thema's".

PEUGEOT Connect Nav
Veelgestelde vragen

Selecteer het kleurthema in de lijst en druk vervolgens op "OK" om te bevestigen.

Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

Bij elke wijziging van het kleurthema wordt het systeem opnieuw opgestart, waarbij het scherm tijdelijk zwart wordt.

. 37

PEUGEOT Connect Nav

Navigatie

VRAAG De route wordt niet berekend.

ANTWOORD
De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een tolweg bevindt).

OPLOSSING Controleer de criteria in het menu "Navigatie".

De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd.

Het geluidssignaal van de

Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume is

"Gevarenzones" functioneert niet. te laag.

Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie" en controleer het stemvolume in de audio-instellingen.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.
Ik word gewaarschuwd voor een "Gevarenzone" die niet op mijn route ligt.

Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.

Configureer de functie "Verkeersinfo" in het overzicht met criteria (Zonder, Handmatig of Automatisch).

Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Gevarenzones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen wegen of op parallelwegen bevinden.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Gevarenzone" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van de gevarenzone te verkorten.

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

De hoogteligging wordt niet weergegeven.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPSsignaal.

De verbinding van Mijn
navigatie is verbroken. 38

Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan de verbinding niet beschikbaar zijn.

Controleer of de verbonden diensten zijn geactiveerd (instellingen, contract).

Radio

PEUGEOT Connect Nav

VRAAG
De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD
De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied.

OPLOSSING
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

De antenne is niet aanwezig of is beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door een merkdealer.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer). Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

Druk op de toets "Lijst updaten" in het tweede menu van de "Zenderlijst".

. 39

PEUGEOT Connect Nav
Media

VRAAG

ANTWOORD

OPLOSSING

Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet afgespeeld.
Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend. De CD is opgenomen in een formaat dat niet compatibel is met de speler (udf,...). De CD is voorzien van een systeem voor kopieerbeveiliging dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.

Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "AUDIO". Het CD-audiosysteem kan geen DVD's afspelen. Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde gebrande CD's niet door het audiosysteem worden afgespeeld.

Na de invoer van een nieuwe sleutel, kan het systeem een bepaalde hoeveelheid aan gegevens lezen (directory, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.

Dit is volkomen normaal.

Het geluid van de CD is slecht.
Sommige informatietekens in de huidige afspeelmedia worden niet correct weergegeven.

De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Het afspelen van streaming bestanden start niet.

Het aangesloten apparaat start niet automatisch Het afspelen van het apparaat starten. het afspelen.

Namen van nummers en de speelduur worden niet De Bluetooth-verbinding biedt deze

weergegeven op het audiostreamingscherm. 40

mogelijkheid niet.

Telefoon

PEUGEOT Connect Nav

VRAAG Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.
Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

ANTWOORD

OPLOSSING

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het U kunt de compatibiliteit van uw telefoon

systeem.

controleren op de website van het merk

(services).

Het geluid is afhankelijk van het systeem en de telefoon.

Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluiden hebben invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Selecteer "Contacten van SIM-kaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".

De contacten staan in alfabetische volgorde.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

De Bluetooth-modus staat geen verzending van SMS-tekstberichten naar het systeem toe.

.

41

PEUGEOT Connect Nav
Instellingen

VRAAG

ANTWOORD

OPLOSSING

Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de instelling van de equalizer opgeheven. Als u de instelling van de equalizer wijzigt, worden de instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset.

De instelling van de equalizer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de equalizer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de audio-instellingen worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen, die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt. Het is raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:, Balans) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten bij gebruik van de CD-speler en in de stand "Inactief" bij gebruik van de radio.

Na uitzetten van de motor schakelt het systeem na enkele minuten automatisch uit.
Ik kan de datum en tijd niet instellen.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden.

Schakel het contact in om de laadstroom van de accu te verhogen.

De datum en tijd kunnen alleen worden ingesteld als u de synchronisatie met de satellieten deactiveert.

Menu instellingen / Opties / Datum en tijd instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).

42

PEUGEOT Connect Nav
. 43

PEUGEOT Connect Nav 44

PEUGEOT Connect Nav
. 45

PEUGEOT Connect Radio

PEUGEOT Connect Radio
De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.

Multimedia audiosysteem - Applicaties - Bluetooth®telefoon

Inhoud

De eerste stappen

2

Stuurwielflippers

3

Menu's

4

Applicaties

6

Radio

7

DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 9

Media

10

Telefoon

12

Configuratie

18

Veelgestelde vragen

21

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door de melding Eco-mode.
Hieronder vindt u de link naar de OSS (Open Source Software)-broncodes voor het systeem. https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/
. 1

PEUGEOT Connect Radio

De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken. Als u bij afgezet contact op de toets wordt drukt, wordt het systeem ingeschakeld.
Volumeregeling.

Het touchscreen is een capacitief scherm. Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen. Raak het scherm niet aan met natte handen.

Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitvoering): - FM- / DAB-radiozenders* / AM*. - Telefoon verbonden via Bluetooth
en multimedia-uitzending Bluetooth* (streaming). - "CD-speler" (afhankelijk van het model). - "USB-toets". - Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van het model).

Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen "Bron" of "Menu" aan weerszijden van het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit. Druk op het gearceerde gedeelte om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen. Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te gaan of om uw keuze te bevestigen.

Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen: - Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. - Informatie over de menu's Radio Media en Telefoon. - Toegang tot de Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel.

Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke instellingen aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, geluidssfeer enz.). De instellingen worden automatisch aangepast.

* Afhankelijk van de apparatuur. 2

Onder zeer warme onstandigheden kan het volume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by (scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

Stuurkolomschakelaars
Stuurkolomschakelaars Type 1
Radio: Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren. Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren. Media: Vorig/volgend nummer selecteren. Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren.
Radio: Kort indrukken: zenderlijst weergeven. Lang indrukken: zenderlijst bewerken. Media: Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven. Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven. Geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, "CD-speler", audiostreaming).

PEUGEOT Connect Radio Een selectie bevestigen.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.
Stuurkolomschakelaars Type 2

Afhankelijk van het model.

Gesproken commando's:

Deze knop bevindt zich op het

stuurwiel of op het uiteinde van de

lichtschakelaar (afhankelijk van de

uitvoering).

Kort indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem.

.

3

PEUGEOT Connect Radio Geluidsvolume verhogen.
of
Geluid onderbreken/herstellen. Of Geluidsweergave onderbreken of door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op één van de twee volumetoetsen.
Geluidsvolume verlagen.
of

Radio (draaien): vorige/volgende voorkeuzezender.

Menu's

Media (draaien): vorige/volgende

Afhankelijk van uitvoering en uitrusting

of

nummer, scrollen door lijsten.

Kort indrukken: bevestigen van een Airconditioning

selectie. Indien niets geselecteerd:

toegang tot voorkeuzezenders.

Instellen van de temperatuur en de

aanjagersnelheid.

Radio: weergeven van de zenderlijst. Media: weergeven van de tracklijst. Radio (ingedrukt houden): weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders.

18,5

21,5

Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron. Telefoon (kort indrukken): start of telefoongesprek. Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu. Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek weigeren, einde gesprek; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu. 4

Applicaties
Toegang tot te configureren apparaten.

Telefoon
Verbinding maken met een telefoon via Bluetooth®. Gebruiken van bepaalde apps van de smartphone met internetverbinding, via MirrorLinkTM, CarPlay® of Android Auto.

PEUGEOT Connect Radio
Instellingen
Configureren van een persoonlijk profiel en/of configureren van het geluid (balans, "sfeer," enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.).

Radiomedia
Een geluidsbron of radiozender selecteren.

Rijden
Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties.
. 5

PEUGEOT Connect Radio
Navigatie
Configureren van de navigatieaanwijzingen en kiezen van de bestemming via MirrorLinkTM, CarPlay® of Android Auto.
6

Applicaties
Weergeven van foto's
Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.
Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem kan mappen en beeldbestanden lezen in de formaten: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; .bmp; .png.
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Beheer foto's".
Selecteer een map.
Selecteer een afbeelding voor weergave.
Druk op deze toets voor informatie over de foto.

Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.
Berichten beheren
Druk op Connect-App om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "SMS".
Selecteer het tabblad "SMS".
Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren. Druk op deze toets om een "contact te" zoeken.
Selecteer het tabblad "SMSberichten".
Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren.

Radio
Een radiozender selecteren
Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender.
Of Verplaats de cursor om handmatig omhoog en omlaag te scrollen door de frequenties.
Of Druk op de frequentie.
Voer de waarden van de FM en AM golfband in met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.

PEUGEOT Connect Radio

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een op de 12V-aansluiting aangesloten lader met USB-aansluiting. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.

Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk kort op de lege ster. Als de ster is gevuld, is de radiozender al opgeslagen.
Of
Selecteer een zender of een frequentie. Druk op "Favorieten".

Veranderen van frequentieband
Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "Band" om de frequentieband te wijzigen.

Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt.
RDS inschakelen en uitschakelen
Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Inschakelen / uitschakelen "RDS".

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Druk op het gearceerde gedeelte om

te bevestigen.

.

7

PEUGEOT Connect Radio

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden door de radiozender meegestuurde tekstberichten weergegeven die betrekking hebben op het radiostation of de muziek waarnaar geluisterd wordt.

TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar berichten met TA verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TAverkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.

Audio-instellingen
Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "Audio-instellingen".
Selecteer het tabblad "Klank", "Verdeling", "Geluid" of "Beltonen" om de audio-instellingen te configureren.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Inschakelen / uitschakelen "INFO".

Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Inschakelen / uitschakelen "TA".
Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.
8

In het tabblad "Klank" zijn de audioinstellingen (Equalizer), en Bass, Medium en Treble voor elke geluidsbron verschillend en apart in te stellen. In het tabblad "Verdeling" zijn de instellingen Alle passagiers, Bestuurder en Alleen vóór voor alle geluidsbronnen gelijk. Schakel in het tabblad "Geluid" "Snelheidsafhankelijke volumeregeling", "Extra ingang" en "Geluiden touchscreen" in of uit.

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys©systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.
Het Sound Staging-systeem van Arkamys© zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit. De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "Frequentieband" en selecteer "DAB-band".
Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

FM-DAB

PEUGEOT Connect Radio

"DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal zwak is, kunt u met " FM-DAB" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar).

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Inschakelen / uitschakelen "FMDAB".
Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

. 9

PEUGEOT Connect Radio
Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een vertraging van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-radiozender en kan het geluidsvolume soms veranderen. Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Media
USB-aansluiting

AUX-aansluiting
(afhankelijk van uitvoering en uitrusting)

Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM"-zender, of als "FM-DAB" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Extra ingang" is aangevinkt in de audioinstellingen.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de AUX-aansluiting.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden telkens na inschakelen van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in. De bediening gebeurt via het externe apparaat.

10

PEUGEOT Connect Radio

Geluidsbron kiezen

Apple®-speler aansluiten

Informatie en tips

Druk op RAD MEDIA om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "BRONNEN". Selecteer de geluidsbron.

Sluit een Apple®-speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, BlackBerry's® of apparatuur van Apple® die op de USBaansluitingen kunnen worden aangesloten. De kabel is niet meegeleverd. Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd

met bedieningselementen van het

Streaming Bluetooth®

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums /

audiosysteem. Andere randapparatuur, die bij het

genres / afspeellijsten / audiobooks /

aansluiten niet door het systeem wordt

Streaming biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren. Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in (op een hoog volume). Stel vervolgens het volume van het systeem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de smartphone. Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de Streaming eenmaal is gestart,

podcasts). U kunt ook een gestructureerde indeling in bibliotheekvorm gebruiken. De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van uw Apple®-speler.

herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het audiosysteem speelt bestanden af met de extensie ".wav, .wma, .aac, .ogg en .mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

wordt uw smartphone als een geluidsbron

Bestanden met de extensie ".wma" moeten van

beschouwd.

het type WMA 9-standaard zijn.

De ondersteunde bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

.

11

PEUGEOT Connect Radio
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " " ? .; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd. Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld. Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit. Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Telefoon
MirrorLinkTM-verbinding voor smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLinkTM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLinkTM" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth® verbonden telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "MirrorLinkTM" om de applicatie in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie "MirrorLink" TM te activeren.

12

PEUGEOT Connect Radio

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Tijdens de MirrorLinkTM-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay®technologie en op uw smartphone moet

Tijdens het aansluiten van de

de functie CarPlay® al zijn geactiveerd.

smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth®-functie van de smartphone te activeren

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date.

Ga naar de landelijke internetsite van

Via Bluetooth® verbonden telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm

CarPlay®-verbinding voor smartphones

het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "MirrorLinkTM" om de applicatie in het systeem te

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.
Druk in het systeem op CarPlay® om de Telefoon interface weer te geven.

activeren. Of

Nadat de verbinding tot stand is gebracht,

wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTMtechnologie.

Als de smartphone al via Bluetooth® is verbonden.
.

13

PEUGEOT Connect Radio
Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina weer te geven.

Verbinding voor smartphones Android Auto
Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps.

Druk op "CarPlay" om de CarPlay®interface weer te geven.

Download de Android Auto app op uw smartphone.

Niet via Bluetooth® verbonden telefoon

Bij het aansluiten van de USB-kabel verbreekt de CarPlay®-functie de Bluetooth®-verbinding van het systeem.
U kunt op elk gewenst moment de navigatie via CarPlay® starten door te drukken op de toets Navigation van het systeem.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met Android Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de functie in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie "Android Auto" te activeren.

14

Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn.

PEUGEOT Connect Radio
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth®-functie van de smartphone te activeren

Koppelen van een Bluetooth®-telefoon

Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken.

Via Bluetooth® verbonden telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de functie in het systeem te activeren.
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn.
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Selecteer de naam van de telefoon

in de lijst.

.

15

PEUGEOT Connect Radio

Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de "Bluetooth"-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.
Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren.
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch verbinding gemaakt met te telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina weer te geven.

Druk op "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details" van een gekoppeld apparaat.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor: - "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon), - "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de telefoon), - "Internetgegevens".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Controleer de handleiding van uw telefoon en de informatie van uw provider om te kijken tot welke diensten u toegang hebt.
Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP, MAP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.).
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt.
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de tweede pagina weer te geven.

16

PEUGEOT Connect Radio

Druk op "Bluetooth-verbinding"

En

voor het weergeven van een lijst van

gekoppelde apparatuur.

houd de toets

Selecteer de naam van de telefoon in de lijst om de koppeling ongedaan te maken. Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Druk op het prullenbaksymbool rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven.

op TEL het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. Of Druk op "Ophangen".
Bellen

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
of houd de toets

Druk op het prullenbaksymbool naast de naam van de telefoon te verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden. Parkeer de auto. Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.
Een nieuw nummer bellen

op TEL het stuurwiel langer ingedrukt.
Druk op "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Druk op "Bellen".

Druk op Telefoon om de

Druk kort op de toets TEL op het

hoofdpagina weer te geven.

stuur om het gesprek aan te nemen.

.

17

PEUGEOT Connect Radio
Laatste nummers bellen
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
Of houd de toets
op het stuurwiel langer ingedrukt.
Druk op "Gesprekkenlijst". Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.

Instellen van de beltoon
Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de tweede pagina weer te geven.
Druk op "Volume beltoon" om het staafdiagram van het volume weer te geven.
Druk op de pijlen of verplaats de cursor om het volume van de beltoon in te stellen.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Configuratie
Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Profielen".
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of "Gemeensch.prof.".
Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om op te slaan.

18

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Druk op deze toets om het profiel te activeren.

Instellingen van het systeem wijzigen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

PEUGEOT Connect Radio
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven.

Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te initialiseren.

Druk op "Systeemconfiguratie".

Druk op "Schermconfig.".

Lichtsterkte instellen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op Lichtsterkte.

Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Druk op "Fabrieksparameters" om terug te keren naar de fabrieksinstellingen.
Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).

Druk op "Lichtsterkte".
Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen. Druk op "Animatie".
Inschakelen of uitschakelen: "Automatische tekstweergave",

Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen. Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen.

Selecteer "Systeeminfo" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren.

Selecteer "Overgangen met animaties".

Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

.

19

PEUGEOT Connect Radio
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Tijd instellen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Tijd".
20

Druk op deze toets om de tijd in te stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de tijd op te slaan.

Datum instellen
Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor de tijd (12h/24h).

Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".

Schakel de GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Selecteer "Datum". Druk op deze toets om de datum in te stellen.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het verkoopland).

Selecteer het weergaveformaat voor de datum.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.

Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld. Overschakelen naar zomer- of wintertijd is mogelijk door de tijdzone te wijzigen.

Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw audiosysteem.

PEUGEOT Connect Radio

. 21

PEUGEOT Connect Radio
Radio

VRAAG
De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD
De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied.

OPLOSSING
Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
De antenne is niet aanwezig of is beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem.
Laat de antenne controleren door een merkdealer.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van de pagina "Radio".

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer). Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender.

22

Media

PEUGEOT Connect Radio

VRAAG
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten).

ANTWOORD

OPLOSSING

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Sommige informatietekens in de huidige huidige Het audiosysteem kan sommige karakters niet Gebruik standaard karakters voor de benaming

afspeelmedia worden niet correct weergegeven. weergeven.

van nummers en afspeellijsten.

Het afspelen van streaming-bestanden start niet.

Het aangesloten apparaat start niet automatisch Het afspelen van het apparaat starten. het afspelen.

Namen van nummers en de speelduur worden niet weergegeven op het audiostreamingscherm.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

. 23

PEUGEOT Connect Radio
Telefoon

VRAAG
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen.

ANTWOORD
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

OPLOSSING
Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het U kunt de compatibiliteit van uw telefoon

systeem.

controleren op de website van het merk

(services).

Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het geluid is afhankelijk van het systeem en de telefoon.

Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig.

Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

De contacten staan in alfabetische volgorde.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

24

Instellingen

PEUGEOT Connect Radio

VRAAG

ANTWOORD

Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de instelling van de equalizer opgeheven. Na het wijzigen van de instellingen voor de equalizer wordt de instelling van de bassen en hoge tonen gereset.

De instelling van de equalizer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

OPLOSSING
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de equalizer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de audio-instellingen worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron.

Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt. Zet de audiofuncties in de middelste stand.

Na uitzetten van de motor schakelt het systeem na enkele minuten automatisch uit.

Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden.

Schakel het contact in om de laadstroom van de accu te verhogen.

. 25

PEUGEOT Connect Radio 26

PEUGEOT Connect Radio
. 27